Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

‘De patiënt staat centraal en wij dansen eromheen’

redactie

Carla van DijkNaam: Carla van Dijk
Leeftijd: 46 jaar
Opleiding: hbo-v praktijkverpleegkundige, net gestart met opleiding voor nurse practitioner (MANP)
Werkzaam als: medisch praktijkondersteuner en wondverpleegkundige
Werkzaam bij: De Zorgcirkel
Sinds: oktober 1983 als leerling ziekenverzorgster, 2000 als decubitusconsulent, 2005 als praktijkondersteuner
Aantal uren per week: 36
Andere werkzaamheden: les geven over chronische wonden, medeorganisator jaarlijks wondcongres, ontwikkelen nieuwe protocollen, mede opzetten nieuwe praktijkvoering medische dienst binnen De Zorgcirkel.
De kleur van mijn vak: oranje

Zonnestralen schijnen door de lichtkoepel van verpleeghuisrestaurant Novawhere. Praktijkondersteuner Carla van Dijk straalt dezelfde zonnigheid uit, vooral als ze gepassioneerd over haar werk praat. ‘Daar kan ik wel úren over vertellen. Ik heb zo’n geweldige baan!’ Vragen stellen is dan ook nauwelijks nodig, de stroom aan woorden komt vanzelf. Oranje is de kleur van dit drukke baasje dat zich met volle overgave in het ene project na het andere stort.

Carla kwam al vroeg in haar carrière in aanraking met wondverzorging. Met name de aanpak van decubitus interesseerde haar, omdat dit veel voorkomt in het verpleeghuis. Ze maakte de stap van ziekenverzorgster via wondconsulent naar wondverpleegkundige. Inmiddels bepaalt Carla binnen de zorginstelling mede het beleid als het om wonden gaat. ‘Door al die scholing en ervaring weet ik inmiddels meer over wonden dan de artsen. Maar zij blijven altijd eindverantwoordelijk, laat daar geen misverstand over bestaan. Ik geef consequent aan de artsen door wat ik gedaan heb en zet het afgesproken beleid in het medisch dossier.’ Carla handelt volgens de mede door haarzelf ontwikkelde protocollen van www.wondenwijzer.nl, een uitzondering daargelaten.

Zoveel patiënten, zoveel wonden

Chronische wonden als decubitus en ulcus cruris komen volgens Carla het meest voor in het verpleeghuis. Ze vertelt hoe inventief je moet zijn, waarbij de patiënt centraal staat ‘en wij daaromheen dansen. Een Parkinson-patiënt met een afstervend been wilde niet geopereerd worden. Door een vergroeide nek kon hij zijn been niet zien. Na het laten zien van foto’s van zijn been, besefte hij ineens hoe erg de situatie was en wilde hij wel worden geopereerd. Datzelfde gebeurt ook bij patiënten met een stuitdecubitus. Ik vind het een uitdaging om ervoor te zorgen dat je een patiënt dusdanig goede informatie geeft dat hij begrijpt wat je doet, maar ook dat hij meegaat in jouw denkwijze. Revalidanten kunnen met een wond gemakkelijk de dermatoloog of chirurg bezoeken. Maar bij een dementerende patiënt is dat een stuk lastiger. Als je zo’n patiënt naar het ziekenhuis laat gaan, heb je kans dat ze nog meer gedesoriënteerd worden. De patiënt begrijpt vaak niet wat de reden is van het ziekenhuisbezoek.’ In zo’n geval consulteert Carla de dermatoloog of chirurg op afstand, op grond van foto’s en een omschrijving. ‘Wanneer het echt nodig is, kan de chirurg in het verpleeghuis een consult doen, dit bespaart de patiënt een bezoek naar het ziekenhuis.’ Carla meent dat in vergelijking met vroeger nog steeds dezelfde wonden voorkomen. ‘Alleen kijken zorgverleners er anders naar doordat er meer kennis is. Wij scholen onze verzorgenden en verpleegkundigen regelmatig bij, waardoor het kennisniveau steeds hoger wordt en ze eerder aan de bel trekken. Vaak al bij graad 1 van decubitus. Ook proberen ze preventief te werken. Wonden zullen echter altijd blijven voorkomen, omdat er heel veel dingen meespelen om een wond te ontwikkelen. Er blijven altijd risicofactoren bestaan voor het verkrijgen van wonden, zoals een operatie, algehele malaise, koorts, en ondervoeding.’ Met het bestaan van wondverpleegkundigen wordt de bewustwording overal groter, merkt Carla.

Combinatie met triage

Naast wondverzorging doet de praktijkondersteuner de triage voor de specialisten ouderengeneeskunde. ‘Ik loop zelfstandig vaste visites, naast de artsen. Ik bespreek mijn bevindingen met de artsen en we bepalen samen het beleid. Bij complexe zaken bel ik tijdens de visite meteen de arts, zodat we gezamenlijk bij de patiënt kunnen kijken. Dankzij protocollen kunnen we de meest voorkomende dingen zelfstandig afhandelen, zoals obstipatie, urineweginfecties, koorts, misselijkheid en braken.’ De combinatie wonderverzorging en triage spreekt Carla aan, omdat het erg divers is. ‘Je dag verloopt heel afwisselend. Vaak combineer ik mijn taken door op de afdelingen waar ik visites loop, meteen de wonden te bekijken.’

Reorganisatie

Carla zit ook in een werkgroep die bezighoudt met de reorganisatie van de medische dienst. ‘De laatste jaren is de werkwijze binnen verpleeghuizen sterk veranderd. Voorheen had je een afdeling waar de arts bijna de hele dag was. Tegenwoordig werken de artsen meer volgens huisartsensetting, dus met meerdere schillen: hoofd behandeldienst, artsen, praktijkondersteuners, doktersassistenten. Dat is een tendens die onomkeerbaar is.’ Onderdeel van de reorganisatie is de invoering van een medisch meldpunt sinds mei dit jaar. Carla vertelt: ‘Alle vragen van verpleging, laboratorium, specialist of huisarts, komen binnen op een centraal meldpunt vergelijkbaar met de huisarts, waar je ook eerst een assistente aan de lijn krijgt. Degene die op het meldpunt zit, bepaalt vervolgens wat er verder voor actie wordt ondernomen. Voorheen werden zowel de praktijkondersteuners als de artsen rechtstreeks gebeld of opgepiept als er wat was. Als nu iemand ’s ochtends meldt dat een patiënte een pijnlijke, rode grote teen heeft en ik weet dat daar ‘s middags visite wordt gelopen, stuur ik er niet direct iemand heen.’ Het meldpunt zorgt dat er in Carla’s baan een grote ad hoc-factor zit. ‘Ik weet nooit hoe mijn dag eruit ziet. Als iemand valt tijdens mijn dienst, ga ik daar als eerste heen. Soms handel ik het zelf af, soms overleg ik telefonisch met een arts en als het te complex is roep ik de arts erbij om mee te kijken. Wij verwijzen ook wel mensen naar het ziekenhuis, uiteraard na overleg.’

De hele patiënt

Carla vindt het aantrekkelijke van de verpleeghuiswereld dat men daar naar de hele patiënt kijkt. ‘We kijken niet alleen naar de wond aan iemands voet, maar ook naar welke medicijnen de patiënt slikt, en of er nog meer onderliggend lijden is. Als je bij een patiënt komt die misselijk is en hij heeft hypertensie, dan ga je daar ook meteen mee aan de slag. Dat bewaar je niet voor het volgende spreekuur.’

Weerstand tegen schillen

Als praktijkondersteuner is ze er inmiddels aan gewend dat ze steeds maar weer moet vertellen wat ze doet en waarom. ‘Het verschil tussen een verpleegkundige en een praktijkondersteuner is dat een verpleegkundige geen buik gaat luisteren bij iemand die geobstipeerd is, maar kijkt hoe lang iemand geen ontlasting gehad heeft. Ik ga net een stapje verder. Ik heb nog nooit meegemaakt dat een patiënt mij niet duldde. Dat komt denk ik omdat ik duidelijk vertel wie ik ben en wat ik doe, en dat ik altijd met de arts overleg.’ Carla wil overigens niet dat patiënten haar als dokter zien ‘want ik ben geen dokter. Dat onderscheid moet je heel strikt maken. Ik weet voor mijzelf heel goed waar mijn grenzen liggen. Die zal ik absoluut niet overgaan.’ Ze denkt dat er aan de huidige taakverschuiving, waarbij er meerdere schillen zijn, niet valt te ontkomen. ‘Als je het niet op die manier doet, heeft een arts teveel oneigenlijke taken. Hij moet dokterstaken doen. Wanneer iemand een schimmelinfectie in de labia of liezen heeft, kan een praktijkverpleegkundige dat net zo goed afhandelen.’ Ze denkt dat een belangrijk voordeel van de inzet van praktijkondersteuners is dat zij beter op het niveau van de verpleging praten dan een arts, zij zijn tenslotte ook verpleegkundige. ‘Je moet dingen in Jip-en-Janneke taal uitleggen, zodat het voor iedereen van de verpleging en verzorging duidelijk is. Het doel is immers dat een wondbeleid op de juiste manier wordt uitgevoerd. Waarom zou je dan Latijnse benamingen gebruiken of hoogdravende taal, terwijl het ook gewoon op z’n Hollands kan?’

Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2010, nummer 6

Literatuurverwijzingen: