In het Tijdschrift voor praktijkondersteuning bieden we je de mogelijkheid om je kennis up to date te houden. Voorheen deden we dat op het gebied van chronische longaandoeningen met de Blaascasus. Vanaf dit nummer doen we dat wat breder en kun je zelf testen hoe het is gesteld met je kennis. De toetsvragen en -antwoorden zijn bedacht door huisarts Janine Freeke. Heb je zelf een vraag? Mail deze naar tpo@nhg.org. Wij sturen je vraag door naar Janine.
De praktijkondersteuner ziet op haar spreekuur de heer Jansz, 54 jaar, die COPD heeft. Hij heeft afgelopen jaar van de huisarts drie maal een prednison stootkuur gekregen vanwege een exacerbatie. Omdat zij een proefbehandeling met ICS wil starten, bespreekt de praktijkondersteuner de casus met de huisarts. Deze gaat akkoord met de voorgestelde behandeling. Vervolgens bespreken zij welke toedieningsvorm het meest geschikt is. De huisarts beweert (1) dat bij dosisaërosolen zonder voorzetkamer de dosisafgifte afhankelijk is van de inspiratoire luchtstroomsterkte. De praktijkondersteuner stelt dat (2) bij poederinhalatoren de longdepositie voornamelijk wordt bepaald door de hand-longcoördinatie.
1.
Bewering 1 is correct.
2.
Bewering 2 is correct.
Bij mevrouw Leenders, 47 jaar, is net diabetes mellitus type 2 vastgesteld. Om de duidelijk bestaande obesitas in kaart te brengen, meet de praktijkondersteuner haar lengte (1.70 m) en gewicht (86 kg). Daarna berekent zij de Quetelet-index, die boven de 27 blijkt te liggen.
3.
Bij de berekening van de Quetelet-index plaats je het gewicht in de teller.
Bij de nabespreking van het POH-spreekuur stelt de huisarts dat met alleen een beperking van de voedselinname (energierestrictie) bij ruim eenderde van de nieuw ontdekte diabetespatiënten met overgewicht weer goede bloedglucosewaarden worden bereikt.
Volgens de praktijkondersteuner ligt dit percentage dichter bij de 25%.
4.
De stelling van de huisarts is correct.
Het nuchtere glucose bij mevrouw Leenders bleek aanvankelijk 12,0 mmol/l te zijn. Inmiddels is zij door de huisarts stabiel ingesteld met metformine. Bij de nabespreking van deze casus worden een aantal argumenten naar voren gebracht om de keuze voor dit geneesmiddel te verantwoorden. Metformine heeft ten opzichte van andere bloedglucoseverlagende middelen de volgende kenmerken:
5.
Metformine geeft gewichtstoename.
6.
Metformine verlaagt de kans op aan diabetes gerelateerde sterfte.
De antwoorden staan in het artikel “Antwoorden”.
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2009, nummer 2
Literatuurverwijzingen: