Dit is deel 2 van een tweeluik over astma en COPD. Deel 1 ging over diagnostiek en dit deel gaat over het opsporen van alternatieve of aanvullende diagnosen.
De kern
- Bij veel patiënten waarbij de arts diagnostiek van astma of COPD uitvoert, bestaat twijfel over een definitieve of complete diagnose.
- Naast astma en COPD gaan verscheidene andere aandoeningen gepaard met hoesten en/of benauwdheidsklachten.
- Door systematisch de anamnese uit te diepen, soms aangevuld met simpel onderzoek, kan de arts de diagnose in de regel aanscherpen.
- De praktijkondersteuner ondersteunt de huisarts daadwerkelijk door diagnostisch voorwerk te doen als twijfel ontstaat over de diagnose astma of COPD.
Inleiding
De diagnostiek van astma en COPD kan lastig zijn. Bij een patiënt met klachten die passen bij astma en/of COPD kan longfunctieonderzoek helpen om de diagnose te bevestigen.1 Soms echter ontstaat er twijfel: de longfunctie kan bijvoorbeeld normaal zijn, of weliswaar afwijkend maar niet passend bij de klachten. Is er dan toch sprake van astma of COPD, of is er (nog) iets anders aan de hand? Recentelijk hebben wij bij de astma/COPD-dienst in Eindhoven wetenschappelijk onderzoek gedaan naar dit fenomeen. De huisartsen uit de regio verwijzen al hun patiënten met luchtwegproblemen naar deze dienst voor een longfunctieonderzoek om astma en/of COPD te diagnosticeren. Longartsen beoordelen op papier de longfunctie en het door de patiënt ingevulde anamneseformulier en rapporteren de diagnose en adviezen aan de huisartsenpraktijk. Uit ons evaluatieonderzoek bij deze astma/COPD-dienst bleek dat bij ruim de helft van de patiënten die de dienst bezochten, de beoordelende longarts twijfels had over de diagnose omdat bevindingen bij longfunctieonderzoek niet overeenkwamen met de anamnese. De longartsen gaven dan aan de huisarts het advies om aanvullend onderzoek te doen naar een alternatieve of een aanvullende diagnose.2 De volgende zaken waren aanleiding voor de diagnostische twijfel.
- Ongeveer 25% van de patiënten die een advies kregen voor aanvullend onderzoek, had een normale longfunctie en geen klachten op het moment van het longfunctieonderzoek. De vraag was of er toch sprake was van astma. Voor deze patiënten gold het advies het diagnostisch traject af te maken zoals eerder beschreven in dit tijdschrift: opnieuw een longfunctieonderzoek uitvoeren bij klachten, of een histamineprovocatietest aanvragen.3
- Nog eens 25% van deze patiënten had eveneens een normale longfunctie, maar deze patiënten noemden juist wel klachten op het moment van het longfunctieonderzoek. De bedoeling van het advies voor aanvullend onderzoek bij deze patiënten was na te gaan of er een andere diagnose dan astma of COPD in het spel kon zijn.
- De overige patiënten hadden weliswaar een diagnose astma en/of COPD gekregen, maar de longfunctieafwijking verklaarde de ernst of de aard van de klachten niet. De vraag was of er sprake kon zijn van een aanvullende diagnose.
Wat kan er in deze situaties met de patiënten aan de hand zijn, en hoe komen we daarachter?
Discrepantie
De klachten die in eerste instantie reden zijn voor het vermoeden van astma/COPD, zijn piepen, hoesten, slijm, benauwdheid en kortademigheid. Als het erop lijkt dat niet, of niet alleen astma of COPD deze klachten veroorzaken, hoef je natuurlijk niet altijd de hele differentiële diagnostiek na te lopen. Het klinische beeld van de patiënt wijst meestal al de weg. Soms is het lastiger en daarom zet ik de verschillende mogelijkheden op een rij in dit artikel. Veel van de aandoeningen die in aanmerking komen, zijn echte huisartsgeneeskundige gezondheidsproblemen. Ingewikkeld onderzoek is daarvoor niet nodig. Belangrijk is vooral om goed uit te vragen wat de patiënt bedoelt met de klacht en welke andere klachten er nog blijken te bestaan. De vragen die een ingang kunnen zijn om een aanvullende diagnose op het spoor te komen, staan in tabel 1. De antwoorden van de patiënt zullen aanleiding geven om meer vragen te stellen en aanwijzingen te vinden voor de diagnose. In het volgende licht ik toe hoe je als praktijkondersteuner te werk kunt gaan. Overigens is het stellen van de uiteindelijke diagnose de verantwoordelijkheid van de huisarts. De praktijkondersteuner kan actief meedenken en alert zijn op discrepanties tussen klachten en bevindingen bij longfunctieonderzoek zoals ik in de inleiding al vermeldde. Het loont zeker de moeite: uit al het genoemde onderzoek bleek dat de helft van de adviezen voor verdere diagnostiek een nieuwe of extra diagnose opleverde.
Hoesten
Bij de hoofdklacht ‘hoesten’ kunnen de volgende problemen spelen.
Acute hoest
Acute hoest (hoestklachten met een duur tot 3 weken) is de meest voorkomende klacht in de huisartsenpraktijk: per 1000 patiënten hebben 152 deze klacht. Dat is heel wat meer dan de 28 astmapatiënten die er onder deze 1000 patiënten voorkomen. Acute hoestklachten betreffen meestal onschuldige virale of bacteriële infecties van de bovenste luchtwegen waarmee patiënten naar de huisartsenpraktijk gaan: ongeveer 34 per 1000 mensen bezoeken jaarlijks de huisarts met ‘acute hoest’.4 Er is pas reden om aan astma te denken bij frequente hoestklachten. Omdat ‘frequent’ een lastig begrip is, kan een patiënt met ‘acute hoest’ het diagnostisch traject ingaan, een longfunctiemeting krijgen en voor de uitslag op het spreekuur van de praktijkondersteuner komen. Wellicht zijn de klachten dan voorbij. De praktijkondersteuner breidt in elk geval de anamnese uit:
- vraagt nog eens na hoe lang de klachten duren of geduurd hebben, en hoe vaak hoestklachten voorkomen. Houd je een vermoeden van astma, volg dan het diagnostisch traject zoals besproken in het artikel ‘De complexe weg naar de diagnose astma of COPD’;3
- vraagt na of er koorts en/of keelpijn aanwezig is of was;
- overlegt met de huisarts indien het hoesten deze keer heftig is of erg lang duurt, want dan zou het kinkhoest kunnen zijn;
- doet dit ook als de patiënt ziek is, als hij pijn heeft die vastzit aan de ademhaling, of als hij bij het hoesten bloederig slijm opgeeft.
Chronische sinusitis
Een rinosinusitis is in de regel na 2-3 weken voorbij en gaat vooral gepaard met hoofdpijn, een verstopte neus en koorts.5 Hoesten ontstaat door de zogeheten postnasal drip of postnasal reflux: de slijmsliert die soms achterin de keel te zien is, bevat inflammatoire mediators die de hoestreflex opwekken. Vooral bij chronische klachten is het onderscheid met astma van belang. De praktijkondersteuner:
- vraagt naar een verstopte neus, naar hoofdpijn, en naar hoofdpijn bij het bukken;
- vraagt ook naar het gebruik van neusspray met xylometazoline om de neus weer doorgankelijk te krijgen. Bij misbruik (gebruik langer dan vijf dagen) werkt die averechts en verstopt de neus des te meer. De klacht? Behalve hoesten ook benauwdheid!
Passief roken
Passief roken kan de oorzaak zijn van chronisch hoesten. Denk ook aan beroepen waarbij de patiënt in aanraking komt met andere prikkelende zaken zoals fijnstof, verflucht en dieren. De praktijkondersteuner:
- vraagt naar het rookgedrag van de patiënt en dat van zijn huisgenoten en collegae. Deze vraag zou routine moeten zijn;
- vraagt naar het beroep en de hobby’s van de patiënt.
Hoesten door reflux van maagzuur
De typische verschijnselen van reflux zijn brandende pijn achter het borstbeen, zuur oprispen, hartwater, zure smaak, boeren en herkauwen (regurgitatie). Klachten kunnen vooral ’s nachts, in liggende houding, optreden. Soms ontbreken al deze maagverschijnselen en moeten zaken als heesheid, een gevoel van een prop in de keel (globusgevoel) en ja: hoesten, ons op het spoor zetten van reflux. De praktijkondersteuner:
- vraagt naar zuurbranden, ook naar gebruik van maagzuurremmers als Rennies;
- adviseert de patiënt bij nachtelijke klachten om ’s avonds niet te veel te eten, en het hoofdeinde van het bed wat hoger te zetten;
- overlegt met de huisarts of de patiënt maagzuurremmers zou moeten gaan gebruiken.
Het verband tussen reflux en hoesten is niet waterdicht: mensen die hoesten bij door gastroscopie aangetoonde reflux houden soms toch hun hoestklacht ondanks medicatie. Maar er zijn ook succesverhalen en het is terecht om zuurremmers voor te schrijven bij hoesten en reflux.
Medicatie
Berucht is hoesten als bijwerking van de zogeheten ACE-remmers (enalapril, lisinopril, enzovoort). Een paar uur tot een aantal weken na eerste inname kan een heel hinderlijke prikkelhoest optreden. In de praktijk leidt dit er vrijwel altijd toe dat de patiënt met het middel moet stoppen. Angiotensine-II-antagonisten zijn goede vervangers voor de ACE-remmers. De praktijkondersteuner:
- vraagt naar medicatie, en overlegt met de huisarts als daar ACE-remmers bij zitten (je herkent die aan de uitgang ‘-pril’);
- overlegt met de huisarts wie de controle uitvoert: als de huisarts de medicatie verandert, volgt een controle waardoor jij of de huisarts behalve het hoesten ook de bloeddruk en eventuele cardiale klachten kunnen evalueren.
Benauwdheid
Ook als de hoofdklacht benauwdheid is, kunnen andere aandoeningen in het spel zijn. Niet altijd zal de patiënt klagen over ‘benauwdheid’, maar wel over bijvoorbeeld moeheid, conditieverlies, of kortademigheid. Welke problemen moeten jij en de huisarts dan in elk geval overwegen?
Hartfalen
Hartfalen staat op de eerste plaats.6 Hartfalen komt bij 20% van de COPD-patiënten voor, ongeacht hun GOLD-classificatie, dus ook al bij GOLD I.7 Hartfalen is een symptoom dat optreedt als het hart op de een of andere manier schade heeft opgelopen (klepproblemen, infarct, hypertensie, enzovoort). Bij hartfalen ontstaat hoesten doordat er vocht achterblijft in het longweefsel als gevolg van een verminderde pompfunctie van het hart. Kernsymptomen zijn dyspnoe of moeheid bij een normale of geringe inspanning of zelfs in rust, en oedeem in de benen. De patiënt kan ’s nachts benauwdheidsaanvallen krijgen en moet dan rechtop in bed gaan zitten (orthopnoe). Patiënten slapen op meerdere kussens, of zetten het hoofdeinde van het bed omhoog. De praktijkondersteuner:
- vraagt naar de volgende symptomen; die zijn de belangrijkste pijler voor de diagnostiek van hartfalen:
‘vocht vasthouden’, dat wil zeggen ’s avonds dikke enkels, ’s nachts vaak plassen; hoesten bij plat liggen, meer rechtop moeten slapen; moe en/of kortademig bij inspanning;
- overlegt met de huisarts of er aanvullend een BNP of NT-proBNP-bepaling in het bloed moet plaatsvinden.
Als deze (NT-pro)BNP-bepaling een normale waarde laat zien, is hartfalen uit te sluiten. Een verhoogde waarde zegt echter niet veel, omdat een verhoogde waarde ook bij COPD past. Als er een vermoeden blijft bestaan van hartfalen, is het aan de huisarts om verder het beleid te bepalen. Deze kan een ecg en een echocardiogram laten maken, of verwijzen. Het verdere beleid en de begeleiding van de patiënt met hartfalen staan buiten het bestek van dit artikel, maar ook daarbij kan de praktijkondersteuner een belangrijke rol hebben.
Hooikoorts
Hooikoorts en andere vormen van allergische rinitis 8 horen voor de volledigheid in deze differentiële diagnose thuis, maar die herken je meestal wel meteen. Een loopneus en tranende, jeukende ogen zijn de meest hinderlijke verschijnselen. Door de verstopte neus kan de patiënt klagen over benauwdheid en piepen. Bij auscultatie van de longen hoort de huisarts geen afwijkingen. De praktijkondersteuner:
- vraagt naar niezen, loopneus, jeuk in neus en ogen;
- vraagt naar de omstandigheden waaronder de klachten voorkomen. Die zetten je op het spoor van de allergenen waarvoor de patiënt gevoelig is: pollen, huisstof, huisdieren;
- overlegt met de huisarts of de anamnese voldoende aanwijzing geeft voor hooikoorts, of dat een allergietest wenselijk is.
Neuspoliepen
Neuspoliepen zijn vaak een gevolg van chronische slijmvliesprikkeling zoals bij heftige allergische rinitis. Patiënten klagen over een verstopte neus en nachtelijke ademhalingsproblemen. Een inhalatiecorticosteroïde is in deze gevallen wel geïndiceerd, maar voor de neus, en (zonder astma) niet voor de longen! Soms kun je neuspoliepen zien bij inspectie van de neus met een neusspeculum. Dat zal de huisarts voor zijn rekening nemen. De praktijkondersteuner:
- vraagt naar (te) langdurig gebruik van xylometazoline (Otrivin, Nasivin).
Psychische aandoeningen
Hyperventilatie geeft bij uitstek benauwdheid, en kan een gevolg zijn van een paniekstoornis. Vaak maken de klachtenpresentatie en bijkomende verschijnselen de diagnose wel duidelijk: patiënten ervaren angst, hartkloppingen, tintelingen in de armen en rond de mond, wazig zien, enzovoort. Klachten treden vaak op in spannende situaties. De praktijkondersteuner:
- kijkt goed naar de patiënt en vraag welke klachten hij allemaal ervaart;
- leest samen met de patiënt de NHG-Patiëntenbrief Hyperventilatie: de informatie kan de verschijnselen verhelderen, en dat werkt vaak geruststellend;
- kan aan de patiënt vragen om een tijdje snel te ademen. Patiënten herkennen de klachten namelijk als je hyperventilatie provoceert. Voor deze test zou je in overleg met de huisarts de fysiotherapeut kunnen inschakelen, die vervolgens ademhalings- en ontspanningstherapie kan geven.
Depressie
Depressie komt frequent voor bij chronische ziekten, ook bij COPD. Als inactiviteit en moeheidsklachten niet door de ernst van de COPD te verklaren zijn, kun je aan depressie als bijkomende klacht denken. De praktijkondersteuner:
- gebruikt de CCQ bij de controle van alle COPD-patiënten. Deze vragenlijst bevat twee vragen waarmee je de stemming meet. Doorvragen blijft belangrijk: COPD-patiënten hebben meestal niet het hart op de tong!
Medicatie
Berucht is aspirine (acetylsalicylzuur) als uitlokker van soms heftige astmaklachten (benauwdheid +++, piepen ++). Het is geen allergische reactie, maar de astmatische reactie is het gevolg van een toename van leukotriënen. Ook NSAID’s kunnen op deze wijze astmatische klachten veroorzaken. Nog enkele andere medicijnen zijn niet handig bij astma of COPD en kunnen klachten eventueel versterken: bètablokkers, morfine en valium. De praktijkondersteuner:
- gaat na wat de patiënt aan medicatie gebruikt, en vraag ook naar zelfmedicatie, bijvoorbeeld Ascal (‘aspirientje’) bij keelpijn of hoofdpijn;
- overlegt zo nodig met de huisarts of deze de medicatie wil aanpassen.
Andere (luchtweg)problemen
Pas altijd op voor andere (luchtweg)problemen. Er bestaan natuurlijk veel meer longproblemen dan astma of COPD. Houd daar rekening mee en pas op voor valkuilen.
Alfa1-antitrypsinedeficiëntie
Een voorbeeld is de patiënt met een zogeheten alfa1-antitrypsinedeficiëntie. Deze heeft een longfunctie die past bij ‘echte’ COPD. De praktijkondersteuner:
- is alert op het volgende: als de patiënt een longfunctie heeft die past bij COPD, maar nooit heeft gerookt en/of jonger is dan 40 jaar, mag je die niet zomaar in je COPD-controleprogramma opnemen. Er kan sprake zijn van deze erfelijke, ernstige aandoening, of iets anders, bijvoorbeeld gefixeerd astma (dit is astma die gedurende lange tijd niet goed behandeld is, waardoor de bronchusobstructie zijn reversibiliteit verliest). Hoe dan ook, in dit geval moet de longarts de patiënt verder onderzoeken;
- overlegt met de huisarts.
Restrictieve longfunctie
Van een restrictieve longfunctie kan sprake zijn bij een te lage FVC samen met een te lage FEV1, een vrijwel normaal FEV1 en een vrijwel normale FVC. Strikt genomen kun je de diagnose restrictie niet op grond van longfunctiemeting in de huisartsenpraktijk stellen. Restrictie past bijvoorbeeld bij longweefselaandoeningen als sarcoïdose en voor deze diagnose moet de patiënt voor uitgebreider pathofysiologisch onderzoek naar de longarts. Er kan wel enige afname van de longvolumina optreden bij (ernstige) abdominale adipositas, die inderdaad ook vaak gepaard gaat met kortademigheid en conditieverlies, of bij ernstig, acuut, hartfalen. De praktijkondersteuner:
- gaat, als de longfunctie restrictieve kenmerken heeft, na of de patiënt erg dik is, of dat er afwijkingen zijn in lichaamsbouw zoals een kippenborst;
- gaat, als dat niet zo is, na of de patiënt enigerlei beperkingen of klachten ervaart. Zo ja, dan waarschuwt zij de huisarts, die de diagnostiek verder kan uitvoeren, of kan verwijzen;
- overweegt, als de patiënt geen beperkingen ervaart, in overleg met de huisarts een X-thorax te laten maken en/of de longfunctiemeting over 3-6 maanden te herhalen. Als de X-thorax geen afwijkingen laat zien en de longfunctie hetzelfde blijft, lijkt er geen sprake van pathologie en past deze longfunctie bij de patiënt. Maar laat je huisarts deze conclusie trekken!
Andere longproblemen
Andere longproblemen kunnen met hoesten en/of benauwdheid samengaan, maar dat hoeft niet per se. De NHG-Standaard beveelt aan om bij patiënten ouder dan 50 jaar een X-thorax aan te vragen bij eerste diagnostiek. Dit is vooral om andere aandoening aandoeningen (dan COPD) uit te sluiten, zoals longcarcinoom. Het gaat immers om rokende patiënten! De praktijkondersteuner:
- is samen met de huisarts attent op het maken van een röntgenfoto bij een oudere patiënt met luchtwegklachten, zoals de Standaard aanbeveelt.
Ernstige aandoeningen
Ernstige aandoeningen mag je niet over het hoofd zien. Veel aandoeningen gaan gepaard met moeheid, een gebrekkige conditie of ademtekort. De praktijkondersteuner:
- let ook op alarmsignalen als zich ziek voelen, afvallen, pijn, enzovoort. Er zou sprake kunnen zijn van een nieuwe aandoening, of van een al bekende aandoening die opspeelt.
Samenvattend
Er is een aantal alternatieve of aanvullende aandoeningen die een rol kunnen spelen bij de astma- of COPD-diagnostiek. De meeste daarvan kan de praktijkondersteuner, samen met de huisarts, zelf op het spoor komen, vooral door de anamnese uit te breiden, evenals het lichamelijk onderzoek en – beperkt – laboratorium- of röntgenonderzoek. Als we er niet uitkomen, is een verwijzing op zijn plaats. De longarts heeft een uitgebreid arsenaal aan diagnostische mogelijkheden en uiteraard zijn er legio problemen die je in de huisartsenpraktijk niet goed kunt behandelen, zoals bronchiëctasieën en longfibrose. Omdat deze patiënten in de thuissituatie ook een beroep doen op de huisartsenpraktijk, is het voor de huisarts, maar óók voor de praktijkondersteuner, belangrijk het veld van hoest- en benauwdheidsklachten te overzien. [[tbl:377]]
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2011, nummer 2
Literatuurverwijzingen: