Preventie van DM2
Uit steeds meer wetenschappelijk onderzoek blijkt dat lichamelijke activiteit een belangrijke rol kan spelen bij de preventie van deze aandoening. Een actieve leefstijl met een sportieve trainingsbelasting van enkele keren per week halveert de kans op het krijgen van DM2 of stelt deze uit, komt uit deze onderzoeken naar voren.1,2 Na een aantal jaren hebben minder mensen (58%) DM2 ontwikkeld, maar de kans op het ontstaan van diabetes blijft toenemend bestaan. Ook bij actieve mensen komt steeds meer diabetes voor, maar bij een kleinere groep. Er is dus tevens sprake van uitstel. Dit geldt ook voor mensen met hypertensie, overgewicht en een belaste familieanamnese.
Regelmatige lichaamsbeweging is een goedkope, niet-medicaliserende en effectieve vorm van preventie en behandeling van DM2 en kan naast andere therapieën als orale antidiabetica en gewichtsvermindering worden toegepast. Het energieverbruik met de extra doorbloeding van de weefsels vermindert de insulinebehoefte, vergroot het glucoseverbruik, gaat atherosclerose tegen en maakt het gemakkelijker lichaamsvet te verliezen.
Tevens heeft regelmatige fysieke inspanning een gunstig effect op het optreden en het verloop van vele andere aandoeningen en ziekten: osteoporose, hypertensie, hart- en vaataandoeningen, psychische aandoeningen, astma/COPD en sommige maligne tumoren.3
De triglyceriden- en VLDL-gehalten in het bloed tonen een dalende tendens bij regelmatige inspanning en er zijn ook aanwijzingen dat de fibrinolytische activiteit in het bloed gunstig wordt beïnvloed.
De combinatie van een laagcalorisch dieet met regelmatig bewegen laten de beste resultaten zien ten aanzien van blijvende gewichtsafname en verbeterde glycemische controle.4,5
Hoe vaak en wanneer bewegen?
De verhoogde insulinegevoeligheid door regelmatige sportieve inspanning is een effect dat gemiddeld 24 tot 48 uur aanhoudt. Wil men dus blijvend profiteren van dit gunstige effect op de glucosestofwisseling, dan zal men dus minimaal om de dag fysiek actief moeten zijn.
Voor veel mensen zal een dergelijk bewegingsadvies onhaalbaar lijken, doch er zijn vele mogelijkheden om toch een behoorlijk actieve leefstijl in het dagelijkse leven in te bouwen. Allereerst moet worden opgemerkt dat het niet de bedoeling is om topprestaties neer te zetten. Elke toename van lichamelijke activiteit heeft een gunstig effect. Met de patiënt zal besproken moeten worden wat haalbaar is en wat niet. Wat vindt men leuk en wat staat tegen? Wil iemand namelijk actief blijven, ook in de toekomst, dan zullen bewegingsvormen moeten worden gekozen die voor betrokkene vol te houden zijn. Als een patiënt een hekel heeft aan zwemmen, dan is een advies in die richting zinloos en demotiverend. De patiënt moet overtuigd zijn van het nut van het bewegen en er plezier in krijgen.
Vooral oudere mensen met DM2 dienen rekening te houden met andere klachten en aandoeningen. Bij slijtage van de heupen is fietsen en zwemmen vaak een beter advies dan hardlopen of wandelen, omdat bij deze laatste bewegingsvormen de heup eerder tot aan de grenzen van haar mogelijkheden komt. Bij cardiovasculaire complicaties zal het advies van de behandelende cardioloog of internist een belangrijke rol spelen. Dit geldt uiteraard ook bij een al aanwezige retinopathie of neuropathie.
Langzamerhand ontstaan steeds meer beweegprogramma’s voor mensen met DM2, vaak onder begeleiding van (sport)fysiotherapeuten. Deze begeleiding is vooral nuttig bij mensen met klachten van het houdings- en bewegingsapparaat, die moeite hebben om sportief actief te worden. De Diabetes Vereniging Nederland is bezig richtlijnen op te stellen waaraan begeleiders moeten voldoen om op een verantwoorde wijze mensen met diabetes bij het sportieve bewegen te begeleiden.6
Bij mensen die gedurende vele jaren inactief zijn geweest, is een verandering in leefgewoonten via bijvoorbeeld wandelen, boodschappen doen en rustig tuinieren vaak al een hele verbetering. Door overleg met de betrokken patiënt en zijn omgeving zijn voorzichtige stappen te maken op weg naar een meer actieve leefstijl.
Voor mensen die wat actiever zijn, kan gekeken worden naar een intensivering van de gebruikelijke beweging of naar extra vormen van lichamelijke inspanning. Veel gemeenten organiseren instuiven voor ouderen. De adviezen van de stichting Meer Bewegen voor Ouderen en de actie 55-plus in Beweging bevatten vele originele ideeën en handvatten om actiever te worden. Ook sportverenigingen richten zich steeds meer op oudere sporters, zodat de faciliteiten en deskundige begeleiding ook beter benut kunnen worden.
Bij een hoge frequentie en grote intensiteit van de sportieve activiteiten zal het effect op de insulinegevoeligheid, de vetstofwisseling en het lichaamsgewicht het grootst zijn. Bij vele malen lichte, kleinere inspanningen zijn deze effecten kleiner. Men mag deze activiteiten over de dag verdeeld echter bij elkaar optellen om het rendement van het bewegen te beoordelen.
Behalve duurtraining, een trainingsvorm waarbij het lichaam constant met een beperkte intensiteit belast wordt, heeft ook interval- en krachttraining een gunstig effect. Bij intervaltraining vinden tempo- en intensiteitwisselingen plaats. Men raakt vaak buiten adem en de training wordt over het algemeen zwaar gevonden. Voor de beginnende sporter brengt dit risico’s met zich mee, omdat de ledematen nog niet gewend zijn aan deze trainingsvormen. Bij krachttraining ziet menigeen bodybuilders voor zich. Krachttraining, ook als onderdeel van fitnesstraining kan en dient zeker in de beginfase van een belastingsopbouw vooral met weinig weerstand en vele herhalingen plaats te hebben. Allereerst kan het lichaamsgewicht als weerstand voor de spieren functioneren. Opstaan uit de zithouding in een stoel kan voor hoogbejaarde mensen al een vorm van krachttraining zijn. Het voordeel van dit soort aangepaste trainingen, soms in de vorm van bejaardengymnastiek, is het vergroten van de zelfstandigheid van de ouder wordende mens.
Medicatie en voedingsaanpassingen
Lichamelijke activiteit vraagt extra energie van het lichaam. De extra hoeveelheid verbruikte energie moet echter niet overschat worden. Zo zal een uur wandelen afhankelijk van het lichaamsgewicht van de betrokken persoon en de snelheid van wandelen maar 200 tot 300 kilocalorieën extra kosten. Per dag heeft de westerse volwassen man circa 2500 kilocalorieën nodig, afhankelijk van zijn lichaamsgewicht en de gevraagde activiteiten tijdens werk en vrije tijd. Extra eten is dus niet nodig bij sporten of sportief bewegen.
Het benutten van de aanwezige glucose en vetten in de spieren kan wel tot een verandering in de stofwisseling leiden. Een verhoogd glucosegehalte in het bloed zoals bij DM2 veelvuldig wordt gezien, kan door de inspanning dalen. Bij langdurige inspanning of lage uitgangswaarden van glucosespiegels in het bloed bestaat het risico van hypoglycemie. Dit is vooral een probleem bij insulineafhankelijke diabetes mellitus door de snelle werking van de insuline, doch ook bij tabletgebruik is er een kleine kans op een ‘hypo’.
Vooral orale antidiabetica die de insulineproductie van de alvleesklier stimuleren zoals sulfonylurea verdienen in dit kader aandacht. Geef bij regelmatige lichamelijke inspanning het advies om gebruik te maken van de mogelijkheden tot zelfcontrole. Bij diabetes mellitus type 1 is dit volledig geaccepteerd, zowel door de patiënt als de verzekeraar, doch bij DM2 wordt dit pas sinds kort beperkt geaccepteerd. Met zelfcontrole kan men voorkomen dat de lichamelijke inspanning tot hypoglycemieën leidt, door aanpassingen in (sport)inspanning, medicatie en voeding. Tevens kan door metingen voor en na inspanning het effect van het bewegen op de bloedglucosewaarden simpel bepaald worden om de volgende keer het risico op ontregelingen te verkleinen.
Het gebruik van metformine kan door regelmatige sportieve activiteiten verminderd worden, omdat de insulinegevoeligheid door bewegen toeneemt.
De kans op een hypoglycemie is niet alleen tijdens en direct na inspanning aanwezig. Vooral bij avondsport bestaat het risico van een nachtelijke hypoglycemie doordat het lichaam de glycogeenvoorraad in de spieren weer uit het bloed aanvult. Aanpassing van de medicatie en eventueel sneloplosbare suikers verkleinen deze kans, zowel rond de inspanning als in de herstelfase. Bij sterk wisselende bloedglucosewaarden ’s ochtends moet men aan het bestaan van nachtelijke hypoglycemie denken en zonodig ’s nachts bloedglucose meten en suikers kunnen toedienen.
Na een goede opbouw van de lichamelijke training is het zeer wel mogelijk dat de medicatie van orale antidiabetica sterk verlaagd kan worden en dat de gemiddelde bloedglucosewaarde (HbA1c) daalt. Wanneer dan ook nog het lichaamsgewicht normaliseert en gunstige effecten optreden op de bloeddruk en het cholesterolgehalte, dan is lichamelijke inspanning een efficiënte, goedkope, niet-medicaliserende, leuke en gezonde wijze van tijdbesteding en behandeling.
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2007, nummer 3
Literatuurverwijzingen: