Inleiding
De diagnostiek van astma en COPD is niet gemakkelijk. Er is geen eenduidige maat voor, zoals een HbA1c voor diabetes, of een bloeddrukmeting voor hypertensie. De diagnose wordt gesteld door een aantal gegevens te combineren. Het verzamelen van deze gegevens gaat meestal stap voor stap, en onderweg is er een aantal valkuilen. Geen wonder dat er al veel geschreven is over misdiagnostiek bij astma en COPD: de diagnose wordt zowel te vaak als te weinig gesteld.1 Praktijkondersteuners lopen daar bijvoorbeeld tegenaan als ze hun praktijken gaan opschonen. En eenmaal bezig met de zorg voor astma/COPD-patiënten blijkt hoe je moet blijven oppassen: klopt het allemaal nog wel?
Het stellen van de juiste diagnose is de verantwoordelijkheid van de huisarts, maar de praktijkondersteuner is er meestal vanaf het begin al bij betrokken: bij het uitdiepen van de anamnese en het uitvoeren van longfunctiemetingen of ander aanvullend onderzoek. Inzicht in de complexiteit van de diagnostiek is ook voor de praktijkondersteuner belangrijk. En minstens zo belangrijk is begrip van het hele diagnostische traject, om dit samen met de huisarts goed te kunnen managen.
Dit artikel beschrijft dit diagnostische traject bij astma en COPD in de praktijk en gaat in op de struikelblokken die je onderweg kunt tegenkomen. Een volgend artikel gaat over aandoeningen waaraan je moet gaan denken als de diagnose astma of COPD geen, of onvoldoende verklaring is voor de klachten van de patiënt.
Een casus
Mevrouw Joosten, 46 jaar, klaagt over hoesten en ook wel benauwdheid. Ze heeft wel vaker last van bronchitis, en hoesten, tja, ze rookt ook wel af en toe een sigaretje. Of de huisarts even wil luisteren. Misschien heeft ze een kuurtje nodig. Tot haar opluchting vindt de huisarts geen afwijkingen en geen aanwijzingen voor longontsteking. De huisarts legt uit dat een kuurtje niks toevoegt aan de spontane genezing.
Klaar is Kees… Of toch niet? Het addertje zit natuurlijk in de mededeling dat ze ‘wel vaker’ last heeft van haar luchtwegen. De huisarts kan een chronische aandoening niet uitsluiten: is er misschien sprake van astma of COPD?
Diagnostiek bij vermoeden van astma of COPD
Mevrouw Joosten uit de casus heeft een leeftijd waarop zowel astma als COPD voorkomt. Bijzonder is dat vrij ernstig astma zich bij vrouwen kan openbaren na de menopauze.2 Je kunt je afvragen of dat bij mevrouw Joosten het geval is. Maar het feit dat mevrouw Joosten rookt, maakt haar kandidaat voor COPD. Hoe specifiek zijn de klachten en kenmerken van COPD of astma eigenlijk? Hoe kunnen we komen tot een definitieve diagnose? Daarvoor gaan we stap voor stap te werk:
- klachtenpresentatie bij astma of COPD;
- lichamelijk onderzoek;
- uitdiepen van de anamnese;
- meer zekerheid krijgen over de diagnose met een longfunctieonderzoek.
Klachtenpresentatie bij astma of COPD
De COPD-patiënt heeft een chronische beschadiging van de luchtwegen (inflammatie) en dat komt vooral door roken. Dit gaat gepaard met bronchusobstructie en hypersecretie van slijm. Chronisch hoesten is daarom onvermijdelijk, net als chronisch aanwezige benauwdheidklachten.
Bij astma is er sprake van een verhoogde gevoeligheid van de luchtwegen voor allergische en niet-allergische prikkels. Door deze verhoogde gevoeligheid ontstaat een ontstekingsreactie die kan leiden tot hoestklachten, maar hoesten alleen is geen hoofdsymptoom. Meer kenmerkend voor astma is de meestal periodiek optredende bronchusobstructie. Deze zorgt voor de typisch symptomen van astma: naast benauwdheid is dat de piepende ademhaling.3
[[tbl:373]]
Bijzonder is dat in de spreekkamer relatief vaak aan astma wordt gedacht. Dit is duidelijk geworden nu praktijkondersteuners in zorggroepen hun populatie gaan opschonen als voorbereiding op ketenzorgprogramma’s en dbc-afspraken. In de HIS’en worden veel meer ICPC-codes voor astma (R96) en meer recepten voor inhalatiemedicatie gevonden dan men zou verwachten op grond van epidemiologische cijfers.4 Zo lastig is dus de diagnose. Om een verkeerde diagnose te voorkomen, kunnen praktijkondersteuners samen met de huisartsen bewaken dat patiënten pas een ICPC-code krijgen als de diagnose rond is. Dit is meestal nog niet het geval na de eerste klachtenpresentatie.
Lichamelijk onderzoek
Indien er sprake is van periodiek optreden van benauwdheid, piepen op de borst en productief hoesten, mag de werkdiagnose astma gesteld worden.6 Als een patiënt komt met een echte astma-aanval, zijn deze kernsymptomen inderdaad aanwezig: bij auscultatie van de longen is dan piepen te horen en is een verlengd exspirium vast te stellen, als uiting van de bronchusobstructie. Bij nachtelijke klachten of bij inspanningsastma wordt een aanval niet altijd ‘gevangen’, en levert auscultatie onvoldoende op. Ook bij COPD is auscultatie geen betrouwbaar diagnostisch gegeven.5 Patiënten met ernstige COPD met emfyseem hebben vaak een heel ‘stille’ ademhaling. Bij patiënten als mevrouw Joosten is daarom nadere diagnostiek aangewezen, ter ondersteuning van de diagnose. Dit begint bij het uitdiepen van de anamnese.
Uitdiepen van de anamnese
De voorgeschiedenis (atopie, eczeem) en familieanamnese zijn vooral van belang als astma wordt overwogen (zie tabel 1). Gevoeligheid voor inhalatieallergenen (hooikoorts, huisdieren, dekbedden) kan in de richting van astma wijzen, evenals benauwdheidsaanvallen bij aanvang van sporten. Iedereen kan op aspecifieke prikkels reageren, maar de echte astmapatiënt is er veel gevoeliger voor en raakt benauwd bij virusinfecties en van verflucht en parfum. Ook van sigarettenrook, maar helaas voorkomt dit niet dat (jonge) astmapatiënten gaan roken.6
Langdurig roken leidt bij 15-20% van de mensen tot COPD. Van alle COPD-patiënten heeft 95% een rookhistorie. De beroepsanamnese (verf, stof) is zeker ook van belang bij een vermoeden van COPD.
Specifieke vragenlijsten kunnen astma en COPD beter in kaart brengen: de Asthma Control Questionnaire (ACQ), de Clinical COPD Questionnaire (CCQ), de Respiratory Illness Questionnaire Monitoring 10
(RiqMon-10), en de MRC-dyspnoescore.7 Bij de eerste diagnostiek worden deze vragenlijsten nog niet veel gebruikt. Als de diagnose helder is kan het beloop van de aandoening ermee worden gevolgd en kunnen ze van dienst zijn bij het maken van zorgplannen op maat. Het is dan ook belangrijk gericht te vragen naar gevolgen van de aandoening voor school, werk, vrije tijd, en relaties. De nieuwe zorgstandaard COPD gaat daar zeer expliciet op in.8
Meer zekerheid krijgen over de diagnose: longfunctieonderzoek
Als er voldoende anamnestische aanwijzingen zijn om aan astma of COPD te denken, is de volgende stap het longfunctieonderzoek (zie figuur 1). Zowel astma als COPD zijn obstructieve longaandoeningen en een longfunctiemeting is bedoeld om een eventuele obstructie aan te tonen. Criterium voor obstructie is de forced expiratory ratio (FER = FEV1/FVC). De normale waarde daarvan is bij ouderen lager dan bij jongeren. Globaal is het afkappunt 0,7 of 70%.
Belangrijk voor de diagnostiek is of de bronchusobstructie blijvend is of reversibel. Criterium voor reversibiliteit is een verbetering van de FEV1 met ≥ 12% ten opzichte van de uitgangswaarde en ≥ 200 ml, na inhalatie van een bronchusverwijder.
Bij astma is de reversibiliteit zodanig dat de bronchusobstructie na inhalatie van de bronchusverwijder is opgeheven. Soms is er sprake van een partiële reversibiliteit: de bronchusobstructie vermindert na bronchusverwijding weliswaar zoveel dat aan het criterium van reversibiliteit is voldaan, maar er blijft nog steeds obstructie bestaan. In dat geval heeft de patiënt waarschijnlijk zowel COPD als astma.
Omdat bij de eerste diagnostiek nog niet duidelijk is of en van welke obstructieve longaandoening er sprake is, voeren we altijd een longfunctiemeting uit met reversibiliteitbepaling.
Longfunctieonderzoek kan de praktijkondersteuner zelf uitvoeren. Voorwaarde is wel dat deze een goede instructie en training heeft gekregen zoals de CASPIR-training (COPD, astma en spirometrie), ontwikkeld door de COPD en Astma Huisartsen Advies Groep (CAHAG), en dat de vaardigheden worden onderhouden door het uitvoeren van voldoende spirometrieën per jaar en door follow-uptraining.
Longfunctieonderzoek bij COPD
Als de kwaliteit van de verkregen longfunctie goed is en je vindt zowel voor als na inhalatie van een bronchusverwijder dezelfde obstructieve longfunctie, dan is de diagnose COPD rond. Uiteraard als dat past bij de anamnese, klachten, en het rookgedrag.
De aanbeveling van de NHG-Standaard is om de longfunctiemeting jaarlijks te blijven herhalen. In de praktijk blijkt dat reversibiliteit niet zo’n absoluut begrip is als we zouden willen.9 Daarom is het verstandig om een aantal jaren achter elkaar de longfunctiemeting inclusief reversibiliteitbepaling uit te voeren. Als blijkt dat er inderdaad geen reversibiliteit gevonden wordt, kan men besluiten om de reversibiliteitbepaling achterweg te laten en de longfunctiemeting alleen te gebruiken om te snelle progressie van de obstructie te kunnen opsporen.
Longfunctieonderzoek bij de dubbele diagnose COPD en astma
Ongeveer 15% van de COPD-patiënten heeft ook astma. Bij hen wordt weliswaar een obstructieve longfunctie gevonden voor en na bronchusverwijding, maar is er tevens een verschil tussen voor- en nameting dat voldoet aan de criteria voor reversibiliteit. Belangrijk is om daarbij niet alleen op de FEV1 te letten, maar ook op de FER. Bij COPD (zonder astma) kan namelijk zowel de FEV1 als de FVC groter worden, zodat de FER gelijk blijft. Dan is er sprake van zogenoemde volumerespons met valse of schijnreversibiliteit.
Longfunctieonderzoek bij astma
De diagnostiek bij astma is meestal niet rond met één longfunctieonderzoek. Een patiënt met ernstig astma, nog onbehandeld, zal op elk willekeurig tijdstip een reversibele luchtwegobstructie hebben en dan is de diagnose helder. Echter, voor veel astmapatiënten geldt dat de longfunctie variabel is, net als de klachten. Voer je tussen de aanvallen een longfunctieonderzoek uit, dan vind je niet de reversibele obstructieve afwijking waar je naar zoekt, maar een volstrekt normale longfunctie. Hoe moet je dan handelen?
Vervolgonderzoek bij vermoeden van astma
Meer zekerheid over de diagnose krijg je door systematisch te werk te gaan. Op de eerste plaats is het zinvol om opnieuw de anamnese uit te diepen voor de luchtwegproblemen. Blijft er een vermoeden van astma bestaan, vraag dan, als dat nog niet gedaan is, een allergietest aan, bijvoorbeeld de Phadiatop. Is het resultaat van de screeningstest positief, dan versterkt dit het vermoeden dat er astma in het spel is. Voor de keuze voor een volgende stap in het diagnostische traject (zie figuur 1) overleg je als praktijkondersteuner in de regel met de huisarts. Die kan als volgt besluiten.
- De patiënt krijgt de instructie om zich bij klachten meteen te melden. Er kan dan op dat moment een longfunctiemeting verricht worden om te beoordelen of er inderdaad bronchusobstructie bestaat en of deze werkelijk reversibel is. Als opnieuw geen reversibiliteit aangetoond wordt, dan is de diagnose astma onwaarschijnlijk. Blijft de verdenking desondanks bestaan, dan kan de patiënt naar een longarts worden verwezen voor een histamineprovocatietest.
- Het aanvragen van een histamineprovocatietest kan in sommige regio’s ook meteen. Dit onderzoek wordt meestal uitgevoerd onder toezicht van de longarts: de patiënt ondergaat longfunctiemetingen terwijl hij histamine in toenemende dosering toegediend krijgt. In geval van astma (bronchiale hyperreactiviteit) treedt er bij een lage dosis histamine al bronchusobstructie op, hetgeen niet gebeurt bij mensen zonder astma.
Gezamenlijke diagnostiek
Een positieve reversibiliteittest bij klachten levert meestal voldoende bewijs op voor astma, maar een positieve histamineprovocatietest wordt beschouwd als de gouden standaard. Deze test wordt in de regel in de tweede lijn uitgevoerd. In diverse regio’s bestaan afspraken over een diagnostische verwijzing: specifiek voor dit onderzoek kan verwezen worden naar een longarts die de patiënt met de uitslag van de test en eventueel een advies terugverwijst naar de huisarts. Hierna is het diagnostische traject helemaal doorlopen en is het vrij zeker of er wel of geen sprake is van astma.
Obstakels in het diagnostische traject
Een paar factoren zorgen ervoor dat het diagnostische traject niet altijd even gladjes verloopt: problemen bij het uitvoeren en interpreteren van longfunctiemetingen, medicatie die al is voorgeschreven voordat de diagnose rond is, en de vraag of er niet een alternatieve of aanvullende diagnose is.
Problemen bij uitvoeren en interpreteren van longfunctiemetingen
Het spreekt voor zich dat we longfunctiemetingen volgens de kwaliteitseisen10 moeten uitvoeren en deskundig moeten interpreteren. Deze vaardigheden vergen onderhoud. De praktijkondersteuner of huisarts die zich niet voldoende vaardig en deskundig acht, of opziet tegen de praktische organisatie, kan de diagnostische longfunctiemetingen uitbesteden aan een astma/COPD-dienst.11
Medicatie voorschrijven voordat de diagnose rond is
Als een patiënt met klachten komt, is het begrijpelijk dat de huisarts daar meteen iets aan wil doen. Gebleken is dat dan nogal eens een inhalatiecombinatiepreparaat (luchtwegverwijder en inhalatiecorticosteroïde) wordt voorgeschreven, al dan niet na eerst een proeftherapie met alleen een luchtwegverwijder. Dan is het moeilijk om nog betrouwbare longfunctiediagnostiek te doen. Immers, een normale longfunctie zonder reversibiliteit bij een patiënt die een inhalatiecorticosteroïde gebruikt, kan twee dingen betekenen:
- de patiënt heeft een goed behandeld astma en gebruikt de medicatie terecht;
- de patiënt heeft geen astma en gebruikt de medicatie ten onrechte.
Degene die de longfunctie beoordeelt, zal ervan uitgaan dat een patiënt die inhalatiemedicatie gebruikt, daadwerkelijk astma heeft. We weten uit onderzoek dat daardoor 15-20% van de patiënten ten onrechte te boek blijft staan als astmapatiënt (zie kader 1).
Alternatieve of aanvullende diagnoses
Bij bijna de helft van de patiënten die bij een astma/COPD-dienst komen, adviseert de beoordelend longarts om aanvullend diagnostisch onderzoek te doen omdat de klachten niet passen bij de longfunctie van de patiënt: er zou sprake kunnen zijn van een alternatieve of een aanvullende diagnose bij astma of COPD.11 Dat maakt dat de diagnose niet eenduidig is en per keer, bij elke jaarcontrole, net iets anders geformuleerd kan worden. Het opsporen van een eventuele andere oorzaak voor de klachten van de patiënt is dan ook van wezenlijk belang.
De kern
- De diagnostiek van COPD en vooral van astma is complex en heeft tijd nodig.
- Systematisch aanpakken van de diagnostiek is belangrijk om een verkeerde diagnose te voorkomen.
- Het is belangrijk om geen inhalatiesteroïden voor te schrijven voordat de diagnose astma rond is.
- De diagnostiek van astma is gebaat bij afspraken met de longarts over het uitvoeren van een histaminedrempelbepaling.
- Het bewaken van het diagnostische traject bij astma en COPD is een belangrijke taak voor de praktijkondersteuner. Een praktijkondersteuner kan er namelijk voor zorgen dat dit traject goed doorlopen wordt.
Samenvattend
De diagnostiek van COPD en vooral van astma is een proces dat tijd nodig heeft. De in figuur 1 voorgestelde systematische werkmethode kan een verkeerde diagnose voorkomen. Heel belangrijk is om te beginnen met kwalitatief goed uitgevoerde en goed geïnterpreteerde longfunctiemetingen, en om geen inhalatiesteroïden voor te schrijven voordat de diagnose zeker is. Samenwerkingsafspraken tussen huisartsenpraktijken en longartsen over het kunnen laten uitvoeren van een histamineprovocatietest zijn aan te bevelen.
Ten slotte: alternatieve of aanvullende diagnoses bij klachten die op astma of COPD lijken, komen veel voor. Daarover gaat een volgend artikel.
[[img:328]]
Kader 1 Onderzoek en praktijk: diagnostische problemen bij gebruik van inhalatiesteroïden
Praktijk
De huisartsen uit de regio Eindhoven sturen al hun patiënten met luchtwegklachten naar een astma/COPD-dienst voor diagnostiek. Patiënten krijgen bij deze dienst een longfunctiemeting en vullen een anamneseformulier in. Longartsen beoordelen op papier de longfunctie samen met de anamnestische gegevens. De astma/COPD-dienst stuurt hierover een rapport naar de huisartsenpraktijk. Patiënten waarbij astma of COPD niet wordt uitgesloten, worden jaarlijks opgeroepen voor follow-up, waarbij opnieuw de longfunctie en de anamnese wordt beoordeeld.
Onderzoek
Gedurende een halfjaar zijn de beoordelingen geëvalueerd bij patiënten die inhalatiesteroïden gebruikten. Dit waren bijna 50% (1.200 patiënten) van alle patiënten die in dit halve jaar naar de astma/COPD-dienst kwamen. Van hen bleek 15-25% met dit medicijn te kunnen stoppen zonder astmatische klachten te krijgen en zonder dat de longfunctie obstructief werd.12
Beleid
Als een patiënt inhalatiesteroïden gebruikt bij een normale longfunctie en er is niet eerder een obstructieve, reversibele longfunctie gevonden, stelt de longarts bij de astma/COPD-dienst geen diagnose, maar adviseert hij te stoppen met inhalatiecorticosteroïden. Drie maanden later (of eerder bij klachten) kan dan een betrouwbare diagnostische longfunctietest worden uitgevoerd die past in het beschreven diagnostische traject.
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2011, nummer 1
Literatuurverwijzingen:
Literatuur
Miller MR, Hankinson J, Brusasco V, Burgos F, Casaburi R, Coates A, et al. Standardisation of spirometrie. Eur Respir J 2005;26:319-38.