Na een prettige ontvangst blijkt dat de farmaceutische industrie de praktijkverpleegkundige als doelgroep heeft ontdekt. Vele stands lonken met informatie, maar ook spiegeltjes en kraaltjes. Twee lezingen en één workshop trokken mijn meeste aandacht. Daar ga ik hier verder op in.
Leefstijl veranderen?
De eerste lezing op het symposium ging over ‘Leefstijl van ouderen: heeft veranderen nog zin?’. Dr. ir. M. Visser legde de nadruk op de veranderingen in leefstijl die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. Mensen zijn ongezonder gaan eten, drinken meer alcohol, roken meer en zijn minder gaan bewegen. Het gemiddelde lichaamsgewicht is daardoor fors toegenomen. Het blijkt dat de kwaliteit van leven door deze welvaartsziekten ook gedaald is. Mensen aanzetten tot meer bewegen blijkt een positief effect te hebben op hun mobiliteit en cognitie, en te leiden tot vermindering van een aantal chronische ziekten zoals diabetes. Verandering van leefstijl op oudere leeftijd heeft dus daadwerkelijk zin. Ouderen zijn volgens Visser ook vaak goed gemotiveerd om hun leefstijl te veranderen. Het is dus duidelijk: de gezondheidsrisico’s van niet bewegen zijn groter dan die van wel bewegen.
In een andere lezing gaf dr. G.E.M.G. Storms zijn visie over ‘Medicamenteuze interventie bij de oudere chronische patiënt’. Het mag wel duidelijk zijn dat de vergrijzing is ingetreden. Hypertensie is een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. Normaalwaarden worden steeds lager. Bij patiënten met diabetes mellitus is de grenswaarde van de bloeddruk nu < 140/85mmHg. Voor heel oude patiënten gaat dat wellicht niet op. Bij de ‘Leiden 85 plus studie’ bleek dat bij 80-plussers een bloeddrukdaling tot 140/90 mmHg geen significant positief effect had op hart- en vaatziekten. Sterker nog, de kans op overlijden bleek zelfs twee maal verhoogd als de tensie <140/80 mmHg was. Bij deze studie bleek ook een relatie te bestaan tussen de diastolische tensie en de achteruitgang van de kreatinineklaring. Normaal is de achteruitgang bij 80-plussers 1,34 ml/jaar. Bij een diastolische tensie < 70 mmHg is dat 1,63 ml/jaar. Daarbij komt dan nog het toegenomen valrisico bij ouderen met een lagere bloeddruk.
Spirometrie
Zeker als je net met het onderwerp bezig bent gegaan, was de workshop van longarts Wijnands, uit het Deventer ziekenhuis over spirometrie in de huisartsenpraktijk heel interessant. Spirometrie geeft op zichzelf onvoldoende uitsluitsel over de ernst van de longproblematiek. Het afnemen van de anamnese en het bepalen van een dyspnoescore geven extra informatie. Wijnands gebruikt de MRC-dyspnoescore. Deze gegevens leveren samen met de GOLD-classificering een duidelijker beeld op van de patiënt met COPD.
De GOLD-classificering is bekend, maar de MRC score waarschijnlijk minder.
De MRC-score luidt als volgt:
- Geen beperking van lichamelijke activiteit door kortademigheid.
- Geringe beperking: kortademigheid bij normale lichamelijke activiteit.
- Matige beperking: kortademigheid bij minder dan normale lichamelijke activiteit.
- Ernstige beperking: kortademigheid bij geringe lichamelijke activiteit of in rust.
Het optellen van de GOLD- en MRC-scores geeft een goed beeld van de ernst van de COPD in een zogenaamde GD-score: Gold (G0-4) + Dyspnoe (D1-4).
De GD-score kan functioneren als een hulpmiddel bij het beleid van (terug)verwijzen en geeft daarnaast een indicatie voor uitbreiding van het onderzoek. Een patiënt kan namelijk met longfunctieonderzoek een FEV1/VC < 70 % hebben en een FEV1 van 82% (dus als de diagnose COPD is gesteld stadium GOLD1), maar een dyspnoescore van 4 hebben. Dan stroken zijn klachten niet met het longfunctieonderzoek en is nader onderzoek vereist. Dit om andere problematiek zoals emfyseem en sarcoïdose uit te sluiten.
Wijnands geeft het advies om met een GD-score van 5 of hoger de patiënt te verwijzen voor verder onderzoek naar de longarts. Patiënten met een GD-score onder de 5 kunnen bij de huisarts onder controle blijven. Het streven is om de patiënt te behoeden voor achteruitgang, zodat deze in de desbetreffende GOLD-classificering blijft.
Een duidelijk verhaal. Ook hier blijkt weer dat het erg belangrijk is voor huisartsen en longartsen om op één lijn te zitten en van elkaar te weten welke criteria men aanhoudt. Samenwerking moet hierbij dus hoog in het vaandel staan.
Ik ben erg blij dat er handvatten werden uitgereikt. Het is zeker haalbaar om in een huisartsenpraktijk dit goed op te pakken. Ik ben erg enthousiast geworden en heb zin om mijn energie hier in te steken.
Al met al een geslaagde dag, een perfecte organisatie en goede invulling van de workshops.
Ik kan het iedereen aanraden. Volgend jaar ben ik zeker weer van de partij.
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2007, nummer 2
Literatuurverwijzingen: