Naam: Toine Lagro-Janssen
Leeftijd: 63 jaar
Opleiding: geneeskunde, NHG-kaderhuisarts urogynaecologie
Werkzaam als: hoogleraar Vrouwenstudies Medische Wetenschappen bij UMC St Radboud en huisarts in Universitair Gezondheidscentrum Heyendael, Nijmegen
Werkzaam sinds: huisarts sinds 1977, hoogleraar sinds 1996
Aantal uren per week: 0,5 fte huisarts, 0,5 fte hoogleraar
Andere werkzaamheden: onder andere lid van de Gezondheidsraad, redactielid van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, voorzitter opleidingscommissie geneeskunde
[[img:335]]
Waar komt uw interesse voor vrouwenstudies vandaan?
‘In mijn studententijd interesseerde ik mij al voor verschillen tussen mannen en vrouwen en dat beide seksen aparte manieren hebben van omgaan met problemen. Daarnaast heeft de praktijk mij gevoelig gemaakt voor vrouwenproblemen. Als een van de weinige vrouwelijke huisartsen in 1977, kreeg ik veel vrouwen op mijn spreekuur. Dat waren vrouwen met zowel gynaecologische als psychiatrische problemen, zoals seksueel misbruik en geweld. Ik ben mij hierin gaan verdiepen. Op de rol en de taak van de huisarts bij urine-incontinentie ben ik gepromoveerd.’
Wat is het doel van de leerstoel Vrouwenstudies Medische Wetenschappen?
‘Het vertalen van wetenschappelijk onderzoek naar de dagelijkse praktijk vind ik ontzettend belangrijk. Hier in Nijmegen zijn we daar goed in geslaagd, mede vanwege ons kenniscentrum over Sekse en Diversiteit in het medisch onderwijs. We hebben heel veel materiaal gemaakt, variërend van onderwijsmateriaal tot dvd’s die internationaal worden gebruikt. Bij elk van onze vier onderzoekslijnen ontwikkelen we criteria en kijken vervolgens of het in de praktijk werkt. Bijvoorbeeld bij de onderzoekslijn seksueel en familiaal geweld willen we huisartsen beter leren signaleren. We geven onder leiding van mijn senior onderzoeker trainingen en evalueren of deze huisartsen inderdaad ook meer signaleren. Dat blijkt zo te zijn. Ook doen we onderzoek naar de verwachtingen van vrouwen als het gaat om hulpverlening. Willen ze dat de dokter vraagt naar seksueel of familiaal geweld? Het antwoord is ja. Vervolgens kijken we hoe je deze vrouwen het best kunt helpen en wat er aan de huidige hulpverlening schort. Hoe kun je het anders doen? Resultaat hiervan is ons mentormoederproject in Rotterdam en Nijmegen, een heel laagdrempelige vorm van ondersteuning met door ons getrainde vrouwen. Dat blijkt beter te werken dan de normale hulpverlening. Ook in de onderzoekslijn urogynaecologie onderzoeken we diverse onderwerpen voor de praktijk, zoals incontinentie, verzakking, bekkenbodemproblematiek en seksualiteit. We leren huisartsen in de NHG-kaderopleiding urogynaecalogie om betere zorg te leveren. In de PAOG-cursus voor urine-incontinentie trainen we POH-ers om zelfstandig patiënten met urine-incontinentie te behandelen. Deze cursus wordt met een certificaat afgesloten.’
Op welke gebieden bestaan er verschillen tussen mannen en vrouwen?
‘Overal, bijvoorbeeld binnen de cardiologie, psychiatrie, interne geneeskunde, en traumatologie. Veel van onze cardiologische kennis staat in het pas verschenen Handboek gynaecardiologie. Dit handboek gaat over verschillen in de cardiologie tussen mannen en vrouwen; van hartritmestoornissen tot medicatie. Binnen de psychiatrie is het ook heel evident dat er verschillen zijn. Denk bijvoorbeeld aan eetstoornissen, seksueel misbruik, depressie, of verslavingen. De interne geneeskunde kent grote verschillen tussen het behandelen van hoge bloeddruk. Bij diabetes geldt dat dit voor vrouwen een veel grotere risicofactor is om hart- en vaatziekten te krijgen dan voor mannen. En als je kijkt naar traumatologie, blijkt uit onderzoek dat meer oudere vrouwen een heupfractuur krijgen, terwijl bij verkeersongevallen meer jonge mannen betrokken zijn. Dat is inherent aan de rol van mannen en vrouwen in de maatschappij, aan zaken waar ze gevoeliger voor zijn. Vrouwen hebben te maken met botontkalking, mannen met risicovoller gedrag.’
Als het gaat om genderverschillen,, waar staan we dan nu?
Ze wijst naar het handboek. ‘Dit is 14 jaar na het instellen van mijn leerstoel. Enorm veel data. Er is echt veel gebeurd binnen de groep onderzoekers met interesse in genderverschillen. Er is een duidelijk kennisdomein, maar de implementatie van wetenschappelijk onderzoek blijft achter. Het is niet voor niks dat de Hartstichting 2011 het jaar van de vrouw heeft genoemd. Het gaat vooral om de bewustwording van patiënten zelf en om de bewustwording van de artsen. Nog altijd worden er fouten gemaakt. Vrouwen worden nog steeds naar huis gestuurd omdat de arts de kans op een kransslagadervernauwing of hartaanval als nihil inschat, terwijl die soms wel degelijk aanwezig is. Daarnaast moet ook nog een slag gemaakt worden in de specialistenopleiding cardiologie. Hier in Nijmegen gebeurt dat al in de huisartsopleiding. Bij andere specialistenopleidingen in Nederland is zeker winst te behalen.’
Vrouwen bezoeken de huisarts makkelijker dan mannen. Heeft dit invloed op het stellen van de diagnose?
‘Daar is geen onderzoek naar gedaan, maar ikzelf heb nooit gemerkt dat mannelijke of vrouwelijke huisartsen in het algemeen een aversie zouden hebben tegen vrouwen op het spreekuur. Wel denk ik dat huisartsen het in het algemeen moeilijk vinden om te vragen naar seksueel misbruik of geweld, of het nou om mannen of vrouwen gaat. Ik denk dat veel huisartsen er niet bij stilstaan hoe vaak dat voorkomt en hoe vaak dat ook werkelijk van invloed is op vrouwen en hun ervaren gezondheid. Nog even los van hun aandoeningen en ziektes. Daar valt nog een verbeteringsslag te maken. Het heeft ook te maken met het inzicht van vrouwen. Uit zichzelf relateren ze misbruik of geweld niet zo snel met hun klachten. Dat is echt iets wat uit jezelf als hulpverlener moet komen.’
Bij het aankaarten van seksueel misbruik of geweld, maakt het dan uit of de huisarts een man of vrouw is?
‘We weten dat vrouwen bij een vrouwelijke huisarts makkelijker problemen aankaarten, zeker bij klachten rondom het urogenitale gebied. Als het gaat om partnergeweld blijkt uit kwalitatief onderzoek dat andere kwesties minstens zo belangrijk zijn. Bijvoorbeeld dat vrouwen zich niet veroordeeld voelen, of niet onder druk worden gezet om hun partner te verlaten. Dan maakt het niet uit of de hulpverlener een man of een vrouw is. Ik vind dit een belangrijk gegeven, want het geeft aan dat iedereen kan leren hulp te verlenen bij seksueel misbruik of geweld.’
Hebben vrouwen schade opgelopen door het niet onderkennen van genderverschillen in het verleden?
‘Ja, mannen ook. Ik denk vrouwen meer doordat in het verleden vooral mannen in de geneeskunde werkzaam waren. Zij hebben andere interessegebieden dan vrouwelijke artsen, mede bepaald door hun opvoeding. Mannelijke artsen kijken op een andere manier naar aandoeningen van vrouwen dan vrouwelijke artsen. De eerste groep heeft minder oog voor de verschillen tussen mannen en vrouwen. De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn hart- en vaatziekten en farmacotherapie, maar ook psychiatrie.’
Welke rol ziet u voor de praktijkondersteuner weggelegd?
‘Ik denk dat de praktijkondersteuner ontzettend belangrijk is, bijvoorbeeld bij urine-incontinentie. Hun patiënten kampen hier immers vaak mee, bijvoorbeeld ouderen, diabetes- en COPD-patiënten. De praktijkondersteuner kan in kaart brengen welke factoren dat urineverlies veroorzaken of in stand houden. Veel mensen hebben slechte mictiegewoonten. De praktijkondersteuner kan dit doorbreken door mensen te trainen in hygiënische toiletadviezen. Maar ook kan hij kijken wat er precies aan de hand is. Wat drinken mensen op een dag? Bij urine-incontinentie zijn leefgewoonten ontzettend belangrijk, die kan de praktijkondersteuner onder de aandacht brengen. Daarnaast kan hij motiverende gesprekstechnieken toepassen. Het gaat toch om verandering van gedrag. Ook zie ik een rol weggelegd als het gaat om bekkenbodemoefeningen en blaastraining. Wel moeten praktijkondersteuners deskundig zijn en bijvoorbeeld onze cursus hebben gevolgd. Vanuit mijn perspectief zou ik graag willen dat de praktijkondersteuner wat breder zou kijken dan alleen maar astma/COPD, diabetes en CVRM. Ik vind echt dat ze veel meer mogelijkheden hebben. In elk geval zouden ze bij COPD of diabetes moeten vragen naar urineverlies en moeten zorgen dat deze patiënten tenminste voor de diagnostiek een huisarts zien. Bij COPD en diabetes komt urineverlies namelijk echt vaker voor. Dat zou de kwaliteit van zorg al enorm verbeteren. Het signaleren van geweld en seksueel misbruik door de poh-ggz is daarom heel belangrijk. Wat dat betreft kan de praktijkondersteuner een enorme verbetering in de huisartsenpraktijk zijn.’
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2011, nummer 5
Literatuurverwijzingen: