Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

“Opleiding huisarts en praktijkondersteuner zou deels gezamenlijk moeten zijn”

redactie

Ted van Essen werd huisarts – nog zonder specifieke opleiding – in een tijd dat de huisartsgeneeskunde volop in ontwikkeling was. Hij koos ervoor in een niet-autoritaire structuur te werken en het idee van eigen baas zijn sprak hem aan. Ook het werken met mensen en van alles te kunnen tegenkomen vond hij leuk. In 1976 vestigde hij zich in Amersfoort. “Er werd destijds door de pastoor een wijkwelzijnsteam opgericht in mijn wijk”, vertelt hij. “Deelnemers waren de wijkagent, fysiotherapeut, huisarts, wijkverpleging, gezinszorg en buurthuizen. Die kwamen bij elkaar, overlegden samen en maakten een sociale kaart. Alsof je het wijkteam anno 2015 hoort.”

Intern gericht

Volgens Ted is samenwerking best moeilijk voor huisartsen omdat de huisartsgeneeskunde “een beetje intern gericht is. Huisartsen hebben hun eigen gedoetje. Patiënten komen vanzelf bij ze en ze verwijzen ze naar bekende specialisten. Maar de samenwerking in zo’n wijk, dus gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen, dat is heel lastig. Dokters zijn gewend aan individuele contacten en zijn wat minder geneigd te denken in groepen. Langzamerhand dringt het een beetje door, maar groepsbenadering is nog steeds niet zo’n geliefd onderwerp. De griepvaccinatie is een mooi voorbeeld van een geslaagde groepsbenadering. Daar gaat het niet om het individu, maar om een populatie. Dat zouden we bij de ouderenzorg ook meer moeten doen. Eerlijk gezegd zijn praktijkondersteuners daar veel beter in. Verpleegkundigen hebben in hun opleiding gehad hoe je systematisch zo’n groep benadert en hoe je risico’s hanteert.”

Komst praktijkondersteuner

In de praktijk van Ted begon in 1996 het project praktijkondersteuning, gefinancierd door – toen nog – ziekenfonds Anova en in samenwerking met de wijkverpleging. “Zij wilden een ingang bij de huisarts en laten zien wat ze konden doen, bijvoorbeeld op het gebied van diabetes. Dat was echt pionieren. Er was geen praktijkhandleiding, die hebben ze zelf moeten maken. Dat project duurde een paar jaar en de evaluatie was positief. Onze praktijkondersteuner Nicole van Amelsfort is van de eerste lichting die de opleiding in Utrecht deed en werkt nog steeds voor ons.” Ted is wel van mening dat het pas een succes wordt als een praktijkondersteuner geïncorporeerd is in de praktijk.
Hij vertelt dat praktijkondersteuning een project was van een van de artsen in de waarneemgroep. “Wij dachten laten we maar eens kijken wat er gebeurt. Het bleek dat zo’n praktijkondersteuner heel veel zorg voor ons kon wegnemen en het nog eens een keer beter wist dan wij. De kwaliteit van de chronische zorg is aanzienlijk vooruitgegaan omdat praktijkondersteuners veel beter in staat zijn protocollair te werken. Dokters zijn daar minder goed in. Bovendien zijn dokters van een stukje zorg bevrijd dat ze ook niet zo leuk vonden. Zij zijn liever met individuen bezig dan met een hele groep. Dat geldt ook voor mij. Als ik de jaarcontroles diabetes doe, zucht ik nog steeds bij het idee al die gegevens te moeten opschrijven over hoeveel mensen bewegen en zo. Ik denk dat jongere dokters daar beter in worden opgeleid.”
Ted erkent dat huisartsen de jaarcontroles doen om een goed contact met de patiënten te houden. “Je moet daar een vorm in vinden en je moet zorgen dat je het overzicht houdt. Goed overleggen met je praktijkondersteuner is daarom belangrijk. Voortdurend.” Ted mist verder de makkelijke taken wel eens, zoals de bloeddrukcontrole. “Dat stuk hebben we uitbesteed aan de praktijkondersteuner in de CVRM. Gemiddeld gezien wordt het vak huisarts moeilijker, maar dat mag ook wel met deze opleiding.”

Specialisme naast generalisme

“Net zoals je je niet meer kunt voorstellen dat je in je eentje huisarts bent, kun je eigenlijk ook niet meer zonder praktijkondersteuner. Alle dokters in onze praktijk hebben een deeltaak, de een doet de financiële kant, de ander het personeelsmanagement, de derde doet kwaliteitsbeleid. Als je dat allemaal zelf moet doen, wordt de kwaliteit minder. Dat is zonde. Je kan niet meer zonder samenwerking met collega’s, maar je kan ook niet meer volledig bijhouden hoe het protocol COPD er precies uitziet. Dat moet iemand voor je doen. En die kwaliteit wordt alleen maar beter als je je binnen je praktijk specialiseert. Dat wil niet zeggen dat je je met maar één onderwerp moet bezighouden, maar dat je in elk geval naast je generalisme ook een specialisme hebt. Ik ben altijd huisarts gebleven voor minstens 50-60%, maar ben daarnaast de diepte ingegaan op een bepaald onderdeel. Dat is erg leuk en houd je ook scherp denk ik. Daarom zijn die kaderopleidingen ook heel geliefd bij dokters, omdat ze zich in een deelonderwerp kunnen specialiseren. Een vergelijkbare ontwikkeling kan ook bij praktijkondersteuners plaatsvinden. Generalistisch ingesteld, maar daarnaast een specialisme. Dat is handig als er gericht aan de kwaliteit van een specifiek zorgonderdeel moet worden gewerkt.”

Toekomst

Volgens Ted wordt in de toekomst samenwerking in een netwerk steeds belangrijker. “Je gaat niet meer op je eentje werken. Dat geldt niet alleen voor dokters, maar voor alle werkers binnen het systeem van de gezondheidszorg. Daarnaast spelen kwaliteitsverhoging en kostenbeheersing een belangrijke rol. Ik denk wel dat die twee moeten samengaan, zoals bij de diabeteszorg bijvoorbeeld. Die is met de komst van de praktijkondersteuner goedkoper geworden en beter. Je ziet het ook in de ggz. Eigenlijk komt het erop neer dat de praktijkondersteuner de zorg dichter bij de mensen brengt en misschien ook nog wel beter uitvoert.
Dokters moeten leren om beter samen te werken”, denkt Ted. “En de competentie samenwerking zou ook meer in de opleiding moeten. De huisartsopleiding leidt nog steeds dokters op die in de spreekkamer een goede dokter kunnen zijn, maar die het lastig vinden als ze moeten samenwerken met anderen. Bij de competentie samenwerken hoort ook het begeleiden van de praktijkondersteuner, hoe je met een wijkteam samenwerkt, en hoe je met een ziekenhuis de zorg organiseert. Dat hoort allemaal bij het goed runnen van een praktijk. Nu zie ik dat huisartsen die van de opleiding komen eerst een tijdlang hidha worden en eigenlijk pas een paar jaar later in staat zijn om een eigen praktijk te runnen.”
“Wat je niet wil is een huisarts die zich terugtrekt op zijn medische bastion en zegt ‘de mensen komen vanzelf wel bij me met hun klachten, ik heb toch een goede positie’. Op den duur is dat de dood in de pot denk ik. Tegenwoordig zijn er allerlei andere informatiebronnen voor de patiënt. Vroeger als je iets had, ging je naar de dokter en die vertelde wel wat je mankeerde. Nu gebruiken mensen de dokter meer om hun eigen informatie te checken. De functie diagnose stellen blijft, maar je moet wel meer te bieden hebben dan dat. Anders word je misschien wel overgenomen door de e-healthdokter, of gaan mensen zelf naar een specialist omdat ze dat op een website lezen. Dus je moet zorgen dat je die meerwaarde houdt ten opzicht van alle andere informatie. En dat doe je volgens mij door je regionale netwerken te kennen. Want dat kun je niet zo makkelijk op internet vinden. Ook voor praktijkondersteuners is het belangrijk te weten bij welke betrouwbare zorgverleners ze in de regio terechtkunnen voor het verwijzen van patiënten.”

Hbo-niveau

“Het is eigenlijk van het begin af aan onduidelijk geweest wat we nodig hadden als praktijkondersteuner. En langzamerhand blijkt dat je een verpleegkundige nodig hebt omdat die het meest in huis heeft qua voorlichting en benadering van risicogroepen. Tussen de mbo-geschoolde doktersassistente en de universitair geschoolde huisarts heb je iemand op hbo-niveau nodig. Ik denk dat het goed is dat het competentieprofiel en de opleiding van de praktijkondersteuner daaraan worden aangepast. Praktijkondersteuners zouden hun werkzaamheden kunnen uitbreiden, ook wat meer niet-protocollaire dingen kunnen doen. Ik verwacht dat langzamerhand de praktijkondersteuner generalistischer zal worden. Dat vergt wel dat de opleiding generalistische professionals aflevert. Een praktijkondersteuner moet geen diabetesverpleegkundige zijn, want die is te specialistisch. Daardoor kun je zo iemand eigenlijk niet goed gebruiken binnen de huisartsenpraktijk. Je hebt meer aan breder gekwalificeerde praktijkondersteuners, mensen die zowel diabetes-, als COPD-, als CVRM-zorg kunnen doen, en die ook met ongestructureerde zorg kunnen omgaan. Dat vereist weer meer van de dokter aan begeleiding. Dus die zal dat ook weer moeten leren, anders gaat die samenwerking natuurlijk niet goed.”

Gezamenlijke opleiding

“Een deel van de opleiding zou gezamenlijk moeten gebeuren. Dat geldt voor huisartsen en praktijkondersteuners, maar net zo goed voor huisartsen en medisch specialisten. Want veel van de generieke competenties zijn voor beide groepen gelijk. Als je de opleiding samen doet, dan leer je ook beter samenwerken. Huisartsopleidingen zijn erg naar binnen gericht. Terwijl bij andere opleidingen natuurlijk ook hele interessante dingen gebeuren. Bij medisch specialisten, maar ook bij de praktijkondersteuners. Daar hebben huisartsen volgens mij absoluut geen weet van. Ik ben betrokken bij het college geneeskundig specialisme en zie dus wat er in andere specialistenopleidingen gebeurt. Ik zie dat de huisartsopleiding er te weinig mee samenwerkt en ik denk dat dit ook geldt voor de praktijkondersteunersopleiding. In wezen is de praktijkondersteuner op sommige terreinen gewoon hoger geschoold dan de huisarts, bijvoorbeeld op het terrein van diabetes. Dat geeft helemaal niks, maar je moet het wel van elkaar weten en je moet daar dus van elkaar gebruikmaken. Dat zou meer moeten en dat wens ik huisartsen en praktijkondersteuners ook toe, want dan wordt de samenwerking leuker.”

Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2015, nummer 6

Literatuurverwijzingen: