De praktijkondersteuner: Miranda Knol (31), POH bij huisartsenpraktijk Avicenna, Paterswolde. Opleiding: mdgo-VP, hbo-V
Werk hiervoor: verpleegkundige in ziekenhuis op afdeling abdominale chirurgie/urologie.
POH sinds: 2002
‘Ik ben begonnen als verpleegkundige in wat toen nog het Academisch Ziekenhuis Groningen heette (tegenwoordig UMCG, red.). Tijdens mijn hbo-V-opleiding liep ik stage bij deze huisartsenpraktijk. Mijn taak was het opzetten van een diabetesspreekuur. Ik begon met zo goed als niets: in die tijd – 2001 – waren er nog weinig boeken over dit onderwerp. Toen heb ik contact gezocht met de allereerste praktijkondersteuner in Nederland, die in Assen werkte. Met haar liep ik een paar keer mee en daarna ben ik zelf verder aan de slag gegaan. Dat beviel me heel goed. In die tijd was de aparte opleiding voor POH nog niet verplicht, en nadat ik was afgestudeerd kon ik hier meteen in dienst komen. Natuurlijk moest ik, na jaren ziekenhuis, wennen aan de andere werkomgeving. De eerste keer dat de assistente zei dat er ‘een spoedje’ was, stond ik in de startblokken voor minstens een hartinfarct: bleek het te gaan om iemand die zich in zijn vinger had gesneden…
Naast mijn diabetesspreekuur doe ik wondverzorging en -controle en verricht ik urologische handelingen. Ook ben ik bezig een astma/COPD-spreekuur op te zetten. Onder begeleiding van dokter Swart werk ik mee aan het jaarverslag en aan alles wat moet gebeuren om de NHG-accreditering binnen te krijgen. Maar een groot deel van mijn tijd gaat naar thuisbezoeken, vooral bij ouderen. Ik heb altijd graag met ouderen gewerkt en in deze praktijk zijn er relatief veel patiënten op leeftijd. Ik merk steeds meer hoe belangrijk het is om het verpleegkundige proces terug te brengen in de eerste lijn. Met de nodige ondersteuning kunnen chronisch zieken immers heel lang thuis blijven wonen, en dat wil iedereen toch het liefst. Wat me opvalt is dat de huisarts hier een grote sociale rol vervult in het leven van de patiënten, zeker als er sprake is van een chronische ziekte. We kennen de patiënten zelf, maar ook hun familie en de thuissituatie. Dat geeft ze een veilig gevoel, alsof de dokter letterlijk voor hen zorgt.
Ik zie ook dat je in het huisartsenwerk meer aan de mensen zelf moet overlaten. In het ziekenhuis is de houding: ‘U heeft ergens last van en daar ga ik iets aan doen’. In de chronische zorgverlening worden juist vragen gesteld als: ‘Wat vindt u zelf het prettigst, wat verwacht u van mij?’ Het is meer achteroverleunen, de patiënt laten meebeslissen.
Hoewel de trend is om zorg uit te besteden, werken we er in onze praktijk momenteel hard aan om zoveel mogelijk patiënten weer onder eigen controle te krijgen. Er is in deze regio een diabetesdienst actief van het Laboratorium Noord, maar we willen onze diabetespatiënten liefst hier in de praktijk behandelen. Dat geldt ook voor patiënten met astma/COPD. Zo houden we het overzicht van de gebruikte medicijnen en blijven we op de hoogte van de thuissituatie. De patiënten zelf zijn vaak opgelucht als ze horen dat ze voor hun controles om de hoek bij ons terecht kunnen. Het is, zeker voor ouderen zonder eigen vervoer, een flinke belasting om de gang naar de diabetesdienst of het ziekenhuis te maken.
De laatste tijd wordt in de groep POH-Noord- en Midden-Drenthe veel nagedacht over de verdere profilering van ons werk. Er wordt behoorlijk veel van ons verwacht en we krijgen veel verantwoordelijkheid. Het is tijd om onze eigen beroepsvereniging te creëren, zoals verloskundigen en fysiotherapeuten die hebben. Een discussie over ons salaris hoort daar wat mij betreft ook bij. Als ik zie wat we allemaal doen, mogen we best wat meer voor onszelf gaan staan.’
De huisarts: Anton Swart (62), huisarts in huisartsenpraktijk Avicenna, Paterswolde
Praktijk: drie praktijkvoerende artsen, één huisarts in dienst
POH vanaf: 2001
‘Sinds 1974 ben ik huisarts in Paterswolde. Toen rond 2001 de mogelijkheid van praktijkondersteuning ontstond, waren we in onze praktijk benieuwd of ons dat zou bevallen. Welk werk kun je iemand laten doen en gebeurt het ‘op de goede manier’? Als echte Groningers besloten we eerst de kat uit de boom te kijken door Miranda stage te laten lopen. Toen ze hier eenmaal was geweest, vonden we praktijkondersteuning een fantastische uitvinding en een welkome aanvulling. In het begin maakten we ons nog wat zorgen: willen onze patiënten dit wel? We hebben er expliciet aandacht aan besteed, met onder meer een artikel in het dorpsblaadje over het nieuwe beroep van praktijkondersteuner en wat Miranda ging doen. Maar ik heb nooit het idee gehad dat de patiënten moesten wennen, of eerst nog liever bij mij kwamen. Eigenlijk vond ik dat het opvallend makkelijk verliep.
Door de komst van Miranda is mijn werklast verminderd. Deze praktijk kent veel thuiswonende ouderen. Ze doet niet alleen veel thuisbezoeken, maar overlegt ook met allerlei instanties, van CIZ tot thuiszorg en verzorgings- en verpleeghuizen. Dat doet ze met verve. Zelf doe ik zelden nog iets met deze instanties. De samenwerking met haar is heel prettig. Miranda is wel eens ‘uitgeleend’ aan een collega bij ziekte van zijn praktijkondersteuner. Die arts wilde haar zó overnemen, met al haar energie en initiatief. Dat ging niet door natuurlijk, maar het zegt genoeg. Ik merk ook dat ze to the point kan blijven in consulten, ze gaat niet of nauwelijks over de tijd heen die ervoor staat. Kortom, we zijn blij met haar. Ze staat niet voor niets een dag extra op de loonlijst.
Praktijkondersteuners doen de controles zonder meer beter dan wij huisartsen, veel zorgvuldiger en overzichtelijker. Ze zijn ook strenger in het voorschrijven van leefregels, over roken bijvoorbeeld. Artsen deinzen terug om vermanend uit de hoek te komen, dat lijkt te veel op moraliseren en dat willen we niet. Praktijkondersteuners hebben een stevigere insteek: het moet gewoon, basta. Helaas voor ons artsen, maar naar mijn idee heeft dit wel meer effect dan onze voorzichtige woorden. De mensen blijven in ieder geval graag terugkomen. Ik hoorde laatst van een andere praktijkondersteuner dat de respons bij COPD-controles rond de 25% is. Bij ons is dat stukken hoger. De therapietrouw is hier groot. Van de totale patiëntenpopulatie gaat het maar om een handvol mensen die niet of nauwelijks komen. De dorpsstructuur zal daar zeker invloed op hebben.
Langzaam zie ik dat de begeleiding van chronisch zieken steeds meer een kernactiviteit van deze praktijk wordt. Ook in die zin wordt het werk van Miranda steeds belangrijker. POH hoort er, al na een paar jaar, helemaal bij in onze praktijk. In de toekomst zullen huisartsen waarschijnlijk nog meer behoefte krijgen aan ondersteuners op hbo-niveau. De vele chronische ziekten bij het groeiende aantal ouderen vragen daar eenvoudigweg om. Huisartsen kunnen dat niet meer alleen bolwerken. Ik weet niet goed of Miranda’s honorering marktconform is, maar ik begrijp dat bij ondersteuners het verlangen ontstaat een volwassen beroepsgroep te gaan vormen, met een passende honorering en mogelijkheden tot bij- en nascholing. Ze zullen onmisbaar worden in de toekomst.’
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2007, nummer 5
Literatuurverwijzingen: