Huisarts Nikki Makkes was projectleider van het ZonMw-project SOLK – Gezond, georganiseerd vanuit de eerste lijn in 2011-2012. Zij is sinds 2003 werkzaam bij Huisartsenkliniek Overvecht, Stichting Overvecht Gezond!.
Iedere huisarts kent SOLK: somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten. Complexe problematiek – waaronder SOLK – komt in achterstandswijken bovengemiddeld vaak voor. Het begeleiden en behandelen van SOLK is vaak een moeizaam proces. De patiënt voelt zich regelmatig onvoldoende gehoord en begrepen. Ook de huisarts kan gefrustreerd raken doordat deze ondanks regelmatige contacten toch niet verder komt en zich toenemend machteloos gaat voelen. Verder vormen de ernstigere beelden een maatschappelijk probleem: minder of niet meer werken, uitkeringen en hoge kosten in de gezondheidszorg. Een logisch gevolg is dan ook dat dit in achterstandswijken met een lage sociaaleconomische status, verschillende culturen en taalbarrières, leidde tot de eerste eerstelijns SOLK-projecten. Nikki werkt in de achterstandswijk Overvecht in Utrecht. Naast interesse leidde haar betrokkenheid met en haar compassie voor deze patiëntengroep tot het opzetten van het SOLK-Gezond project, samen met haar collega’s van Overvecht Gezond!.
Biopsychosociaal model
Nikki noemt het biopsychosociale model de basis voor het meersporenbeleid bij SOLK in het project. Het model wordt ondermeer beschreven in de multidisciplinaire richtlijn van het Trimbos-instituut uit 2010.1 Andere disciplines, waaronder psychiaters en psychologen, werkten al met dat model bij deze doelgroep. Voor de huisartsenpraktijk was het betrekkelijk nieuw om alle klachtdimensies uit te diepen en deze kennis waar nodig mee te laten wegen. Dit vergde creatief veldwerk. Bij SOLK is het belangrijk dat bij (ook eventueel nieuwe, bijkomende) klachten snel een somatische oorzaak kan worden uitgesloten om toenemende angst en onzekerheid te voorkomen, dus proactief. Biopsychosociaal wil zeggen dat de huisarts organische afwijkingen en middelenmisbruik uitsluit en kijkt naar comorbiditeit (zowel somatisch als psychiatrisch). Daarnaast is er aandacht voor predisponerende, luxerende en in stand houdende factoren van de klachten op sociaal, maatschappelijk en psychisch gebied.
Teambehandeling
Bij milde klachten ziet Nikki de patiënt alleen zelf. Bij matig-ernstige klachten verwijst ze niet naar de praktijkondersteuner-ggz en/of fysiotherapeut, maar wordt de behandeling uitgebreid tot een teambehandeling. Hierbij zien de betrokken hulpverleners de patiënt periodiek en bepalen gezamenlijk (ook met de patiënt samen) het beleid. Een voordeel is dat alle hulpverleners in Huisartsenkliniek Overvecht onder één dak werken en elkaar daardoor regelmatig en snel – ook informeel – zien en spreken. Vervolgens wordt de patiënt op psychosociaal gebied door de huisarts en de praktijkondersteuner-ggz uitgebreider “ingekaart” door alle klachtdimensies te onderzoeken. Dit gebeurt met SCEGS waarbij de klachten in vijf dimensies worden onderzocht: somatisch, bijbehorende cognities en emoties, gedrag en sociale consequenties.2 Dat inkaarten door de huisarts en praktijkondersteuner-ggz in het project kost meerdere dubbele consulten. Daarna wordt een behandelplan opgesteld en worden doelen bepaald. In het contact met de patiënt is de rol van de huisarts eerst die van arts, waarna deze moet omschakelen naar een begeleidende coachrol in teamverband. In een klinische les in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde wordt aan de hand van een paar patiënten de werkwijze in Overvecht helder beschreven.3 De behandeling van deze complexe problematiek is intensief en kost tijd en energie van meerdere hulpverleners. Een positief en belangrijk gegeven is dat bij SOLK de klachten en beperkingen verbeteren als de patiënten zich gezien en begrepen voelen. Dat is uit meerdere onderzoeken op deelgebieden gebleken en daarmee aannemelijk voor alle SOLK-problematiek. Vereiste is wel dat de behandelaars weet hebben van – en ervaring met – SOLK. Nikki ervaart deze werkwijze als zinvol en stimulerend.
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2013, nummer 4
Literatuurverwijzingen: