Ik kom net terug van een week vakantie in New York en ik heb onder andere bijzonder genoten van de omgangsvormen. Iedereen roept altijd dat Amerikanen zo oppervlakkig zijn, maar ik vond de korte gesprekjes en de beleefdheid fijn als je de weg vroeg of koffie bestelde. Een schril contrast met de hufterigheid van sommige Nederlanders die meteen ‘trut!’ roepen als je niet snel genoeg aan de kant gaat. Deze brommerman ondervindt blijkbaar hinder van mij als medeweggebruiker en neemt uitgebreid de moeite om mij dit duidelijk te maken, inclusief middelvinger. Het liefst kom ik na een week vakantie stralend en vol energie de praktijk binnen om met een grote armzwaai iedereen te laten meegenieten. Maar brommerman heeft mijn humeur verpest. De bedompte lucht die van de natte jassen van de patiënten in de wachtkamer komt, helpt ook al niet mee. Ik spreek de assisstentes kort, beloof ze verhalen bij de lunchpauze en ga aan de slag. Na mijn tweede patiënt loop ik de wachtkamer in om de volgende op te halen en zie een boze mevrouw aan de balie staan. Mevrouw blijkt boos te zijn op mij omdat ze al een halfuur in de wachtkamer zit en ik steeds andere patiënten ophaal en haar laat zitten. Zij was toch allang aan de beurt? Ze tiert tegen me dat ze het echt belachelijk vindt om zo lang te wachten en vraagt zich hardop af wat ons bezielt hier in deze praktijk. Wat ons bezielt? Ik ben te verbouwereerd om de vraag terug te kaatsen en ik ben me van geen kwaad bewust. Uit de agenda blijkt dat assistente Astrid vergeten is de afspraak in te boeken. Vervelend, maar niet onoverkomelijk. Astrid maakt haar excuses en mevrouw lijkt iets te kalmeren. Ik had het prettig gevonden als mevrouw ook haar excuses aan mij had gemaakt omdat ze mij stond uit te kafferen terwijl ik niets fout had gedaan. En dan nog! Maar dat is natuurlijk ijdele hoop. Ik pas het ‘andere wang-principe’ toe en vraag rustig of ze nog even kan wachten omdat ik iets later wel een gaatje voor haar heb. Kan ze toch nog geholpen worden vandaag. Maar mevrouw wordt nu nog bozer. Alsof ze een adempauze heeft genomen voor de volgende woedeaanval. Wat denk ik wel? Nog meer onschuldige mensen langer laten wachten omdat haar afspraak ertussen moet worden geschoven? Dat wil ze haar medepatiënen niet aandoen! Ze vindt het een schande en loopt weg. Ik wil haar naroepen dat zij met haar geruzie ieders wachttijd heeft laten oplopen. Dat ze zich fatsoenlijk moet gedragen. Dat ze normaal moet doen. Dat ze een ticket naar New York moet kopen. Dat ze kan oprotten. Maar ja, dan ben ik net zo erg als brommerman en dus zeg ik niets en doe ik niets. Een potje brullen is immers ook geen optie. Ik heb geen weerwoord voor de boze mevrouw, ik zeg sorry voor de toestand tegen iedereen in de spreekkamer en niemand in het bijzonder, en maak het spreekuur af. Ik weet ook wel dat ik me erger aan het korte lontje van mensen om me heen omdat ik me door mijn vakantie even een buitenstaander voel in eigen land. Tijdelijk waarschijnlijk. Over een paar dagen steek ik vast mijn tong uit tegen schofterige brommermannen en laat ik het geklaag van patiënten glad van me afglijden. Maar niet vandaag. Als ik thuiskom krijg ik van Niels, mijn zoon, een knuffel en een schouderklop. Zomaar. En dat maakt alles, maar dan ook alles, goed.
Mirjam van de Akker
Mirjam van den Akker is praktijkondersteuner in een praktijk met drie huisartsen en drie assistenten in het midden van het land. Ze is 43 jaar, is gescheiden en heeft een zoon van 16.
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2009, nummer 6
Literatuurverwijzingen: